ECLI:NL:RBDHA:2023:9481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/5730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging ziektewet-uitkering niet-ontvankelijk verklaard na herziening door UWV

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn ziektewet-uitkering door het UWV per 19 juli 2022. Het UWV had deze beslissing genomen omdat eiser weer arbeidsgeschikt werd geacht. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend. Op 6 juni 2023 heeft het UWV echter het bestreden besluit herroepen en vastgesteld dat eiser vanaf 19 juli 2022 recht heeft op een doorlopende ziektewet-uitkering.

De rechtbank heeft de zaak op 21 juni 2023 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gezien de herziening van het besluit door het UWV, eiser geen procesbelang meer had bij het beroep. Dit is in lijn met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat als een belanghebbende met zijn beroep het gewenste resultaat heeft bereikt, het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden.

De rechtbank heeft vervolgens besloten dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechter, mr. S.E.C. Debets, heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. S. Hoeijmans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5730
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Het UWV heeft de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser per 19 juli 2022 beëindigd omdat eiser per die datum weer arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk (het primaire besluit). Bij besluit van 11 augustus 2022 (het bestreden besluit) is het UWV bij dit besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In beroep heeft de rechtbank het UWV gevraagd te reageren op de medische stukken die eiser bij zijn beroepschrift had ingediend. In reactie hierop heeft het UWV bij besluit van 6 juni 2023 het bestreden besluit herroepen en bepaald dat eiser vanaf 19 juli 2022 doorlopend recht heeft op een ZW-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser was het niet eens met de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 19 juli 2022. Het UWV heeft met het besluit van 6 juni 2023 het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard en besloten dat eiser vanaf 19 juli 2022 doorlopend recht heeft op een ZW-uitkering.
2. Het UWV is met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 6 juni 2023, waarbij eiser per 19 juli 2022 recht houdt op een ZW-uitkering, geheel tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiser. Als gevolg van dit besluit staat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit vast. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, wordt het besluit van 6 juni 2023 niet in het geding betrokken omdat eiser met het beroep heeft bereikt wat hij hiermee wilde bereiken. Daarom heeft hij geen belang meer bij een oordeel in beroep. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat belang ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat eiser zich zorgen maakt over zijn opgebouwde WW-rechten en een eventuele verrekening van de ZW-uitkering met de WW-uitkering. Zoals het UWV terecht stelt, blijft het opgebouwde WW-recht feitelijk bestaan omdat eiser, achteraf bezien doorlopend recht heeft op een ZW-uitkering en geen recht had op een WW-uitkering. Het UWV heeft verder toegelicht dat om te voorkomen dat er bij de nabetaling van de ZW-uitkering een terugvordering van de WW-uitkering zou ontstaan, het UWV deze uitkeringen - indien mogelijk - met elkaar zal verrekenen. Over die verrekening heeft het UWV nog geen besluit genomen. Op het moment dat het UWV een verrekeningsbesluit heeft genomen, kan eiser daartegen desgewenst rechtsmiddelen aanwenden.
3. Het beroep tegen het bestreden besluit zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat met de nieuwe beslissing van 6 juni 2023 het procesbelang aan dit beroep is komen te ontvallen. Omdat het UWV het bestreden besluit heeft herroepen nadat eiser beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het UWV het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoed.
4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.