1.3Op 21 oktober 2020 heeft eiseres gevraagd of verweerder het restant van de vordering (een totaalbedrag van € 8.098,68) wil kwijtschelden. Dat verzoek heeft geleid tot besluiten van verweerder die onder ‘Procesverloop’ zijn weergegeven.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de overweging dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die volgens bestendig toegepaste beleidsregels gelden om voor kwijtschelding van een resterende schuld in aanmerking te komen. Voor dit geval, waarin sprake is geweest van een overtreding van de inlichtingenverplichting, geldt als voorwaarde dat minimaal gedurende 10 jaar een zodanige betalingsregeling is gehanteerd, dat het inkomen op 95% van de bijstandsnorm is geweest. Aangezien eiseres nog niet ten minste 10 jaren heeft afgelost op de vordering, komt zij in de visie van verweerder nog niet in aanmerking voor kwijtschelding van het restant van de schuld.
3. De rechtbank stelt voorop dat eiseres in beroep geen gronden heeft aangevoerd met betrekking tot de toepassing van de beleidsregels die gelden bij de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van een resterende schuld. Die beleidsregels, neergelegd in de Beleidsregel terug- en invordering (gepubliceerd in de Staatscourant 2010, nummer 12828; hierna: de beleidsregel) zijn destijds opgesteld door de rechtsvoorganger van verweerder, het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan alle voorwaarden die volgens de beleidsregel gelden voor kwijtschelding, alleen al omdat eiseres nog niet ten minste 10 jaren heeft afgelost op de vordering. Er gelden echter meer voorwaarden: zo heeft eiseres nog niet de helft van de totale vordering voldaan.
4. Wat eiseres in beroep aanvoert komt hierop neer, dat de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting van de CRvB zou hebben verklaard dat de vorderingen na vijf jaar zouden zijn verjaard, mits de aflossing in de vorm van maandelijkse termijnbedragen stipt geschiedt. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen, nu voorbij is gegaan aan de suggestie om bedoelde gemachtigde van verweerder als getuige te horen in de bezwaarprocedure. Zij benadrukt verder dat zij de afbetalingsregeling strikt is nagekomen, en dat een regeling van € 10,- per maand voldoende is om de schuld af te lossen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van verweerder een toezegging is gedaan dat eiseres na vijf jaar voor kwijtschelding van het restant van de vordering in aanmerking zou komen, mits aan bepaalde voorwaarden zou zijn voldaan. De stelling van eiseres vindt geen bevestiging in het proces-verbaal van de zitting van de CRvB van 2 december 2015, noch in het verslag dat de toenmalige gemachtigde van verweerder in zijn eigen bewoordingen van het verhandelde ter zitting heeft opgesteld. In dat verslag is opgenomen dat de gemachtigde heeft “toegegeven dat betrokkene, gezien de hoogte van haar inkomen, zeer lang zal moeten terugbetalen en wellicht na vijf jaar om kwijtschelding van het restant kan vragen”. Een dergelijke mededeling is in overeenstemming met de beleidsregel dat verweerder na vijf jaar beoordeelt of een betrokkene voor kwijtschelding in aanmerking kan komen. Dat is geen toezegging dat het restant van de vordering ook daadwerkelijk zou worden kwijtgescholden. Daarover heeft de gemachtigde geen enkele toezegging gedaan. Nu deze gemachtigde inmiddels is gepensioneerd was verweerder naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet gehouden om gevolg te geven aan de suggestie van eiseres om die gemachtigde in de bezwaarprocedure als getuige te horen.
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van het restant van de vordering ten bedrage van € 8.098,68. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke financiële situatie waarin eiseres al geruime tijd verkeert, volgt uit het bovenstaande dat de rechtbank geen mogelijkheden ziet om het beroep gegrond te verklaren.
7.
Terzijde merkt de rechtbank ten overvloede nog wel op dat tijdens de zitting door de gemachtigde van verweerder is verklaard dat er bij het Uwv een zogeheten maatwerkgroep bestaat waarin schrijnende gevallen worden besproken. Verweerders gemachtigde heeft toegezegd om de casus van eiseres ter bespreking aan deze maatwerkgroep voor te leggen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.