ECLI:NL:RBDHA:2023:9509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
NL23.8091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een burger van Bosnië en Herzegovina, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen voor het doel van verblijf als familie- of gezinslid bij haar moeder in Nederland. De staatssecretaris had eerder de aanvraag afgewezen op basis van de openbare orde en het ontbreken van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij de belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van eiseres en de belangen van de Nederlandse overheid heeft gemaakt.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen eiseres en haar moeder. De rechtbank concludeerde dat de afhankelijkheid tussen hen niet meer dan gebruikelijk was en dat eiseres in staat moest worden geacht om in Bosnië-Herzegovina zelfstandig te functioneren. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over haar psychische gezondheid en de noodzaak van steun van haar moeder niet onderbouwd geacht. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris gevolgd, waarbij het belang van een terughoudend toelatingsbeleid in Nederland zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van eiseres.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor verblijf op basis van gezinsleven en de strikte eisen die worden gesteld aan de afhankelijkheid tussen betrokkenen. De rechtbank heeft de proceskosten niet vergoed, en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8091

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.T. Tilburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 2] te verlenen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook was aanwezig [Naam 2], referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en Burger van Bosnië en Herzegovina te zijn. Zij beoogt verblijf in Nederland bij referente. Referente is geboren op [Geboortedatum 2] en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Op 7 september 2021 is een aanvraag ingediend voor afgifte van een mvv voor eiseres, omdat zij graag in Nederland wil verblijven bij haar moeder, referente.
2. Bij besluit van 21 december 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De aanvraag is afgewezen, omdat eiseres een gevaar is voor de openbare orde en er geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [1] Hiertegen is bezwaar ingediend. Het besluit op bezwaar van 24 mei 2022 is door verweerder op 9 november 2022 ingetrokken, waarna eiseres en referente hun bezwaar hebben toegelicht tijdens een ambtelijke hoorzitting.
3. Bij het bestreden besluit van 17 februari 2023 is het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat alhoewel de veroordeling van eiseres op 19 juli 2012 inmiddels is verjaard, zij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf. Zij vormt dan ook nog steeds een gevaar voor de openbare orde. Daarnaast is geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit.
4. Op wat eiseres hiertegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Bij de beoordeling van een aanvraag voor de afgifte van een mvv wordt nagegaan of de aanvrager voldoet aan de eisen voor een daarna te verlenen verblijfsvergunning. [2]
6. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat aan eiseres niet langer wordt tegengeworpen dat zij een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder handhaaft deze afwijzingsgrond niet langer. Dit betekent dat de rechtbank de beroepsgronden voor zover deze zijn gericht tegen die afwijzingsgrond niet verder zal bespreken.
7. Nog in geschil is of Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM verplicht is om eiseres verblijfsrecht toe te staan vanwege de familieband met referente.
Beoordelingskader
8. Het is vaste rechtspraak van het EHRM [3] dat pas kan worden gesproken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’). Uit de rechtspraak volgt ook dat de vraag naar beschermd gezinsleven van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Hierbij kan onder meer relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Verder dient bij de beoordeling van een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging plaats te vinden, ook als familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM niet wordt aangenomen. [4] Bij deze belangenafweging moet verweerder alle relevante feiten en omstandigheden betrekken. De rechtbank beoordeelt eerst de vraag of sprake is van beschermd gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referente.
Familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat een bijzondere afhankelijkheid tussen referente en eiseres, die de normale banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt, niet is aangetoond. Om die reden is geen sprake van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- of gezinsleven. In zijn beoordeling heeft verweerder terecht de leeftijd van eiseres betrokken (35 jaar oud) en de omstandigheid dat eiseres al bijna haar hele leven in Bosnië-Herzegovina woont, waarvan de laatste vijftien jaar zonder referente. Gelet hierop heeft verweerder kunnen overwegen dat van eiseres kan en mag worden verwacht dat zij zich al dan niet met financiële en morele steun vanuit Nederland in Bosnië-Herzegovina staande houdt. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de regelmatige bezoeken van eiseres aan referente, het contact tussen beiden en de financiële en emotionele ondersteuning, niet voldoende is om te kunnen spreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referente. In dit verband heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt kunnen stellen dat de financiële en emotionele ondersteuning ook kan worden voortgezet op de manier zoals daar inmiddels al jaren invulling aan wordt gegeven door referente. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat uit de aangevoerde medische omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Dit omdat eiseres haar stelling dat ze lijdt aan depressies en angst- en paniekaanvallen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Ook is niet onderbouwd dat de geestelijke gezondheidszorg in Bosnië-Herzegovina ontoereikend is voor de gestelde problemen van eiseres. Verder is niet aangetoond en onderbouwd dat de fysieke steun van referente noodzakelijk is voor eiseres en dat zij anders niet zelfstandig kan functioneren.
Belangenafweging
10. In verband met het door eiseres beoogde verblijfsdoel heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Hierbij heeft verweerder het belang van de Nederlandse overheid bij een terughoudend toelatingsbeleid afgewogen tegen het persoonlijk belang van eiseres en referente bij toelating. Alle relevante feiten en omstandigheden heeft verweerder in zijn beoordeling betrokken. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat geen sprake is van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- of gezinsleven en dat zij nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad. Er is sprake van een eerste toelating, waardoor verweerder een groter belang kan hechten aan de belangen van Nederland. Verder heeft verweerder het economisch belang van Nederland kunnen tegenwerpen. Dit ziet namelijk ook op de bescherming van de arbeidsmarkt en op door de overheid betaalde voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Hoewel referente in de kosten van het levensonderhoud kan voorzien van eiseres, heeft verweerder enigszins in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat door eiseres niet is aangetoond dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Eiseres stelt dat ze nu niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien in Bosnië-Herzegovina vanwege paniek- en angstaanvallen, maar dat deze psychische klachten zullen wegvallen als ze bij haar moeder kan verblijven. Deze stelling heeft eiseres niet nader onderbouwd. Daarnaast is niet gebleken van een objectieve belemmering voor het uitoefenen van het gezinsleven tussen eiseres en referente in Bosnië-Herzegovina. Zowel eiseres als referente zijn bekend met de taal en cultuur aldaar.
De rechtbank volgt niet de redenering van verweerder dat de omstandigheid dat eiseres tijdens haar bezoek aan Nederland een misdrijf heeft gepleegd in combinatie met haar eerdere veroordeling erop wijzen dat zij niet goed is ingeburgerd. In dit verband is van belang dat is gebleken dat eiseres de Nederlandse taal goed spreekt en verstaat en dat zij in Nederland een aantal jaren naar school is geweest. Verweerder heeft dan ook niet enigszins in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij onvoldoende kennis heeft van de Nederlandse samenleving. De omstandigheid dat verweerder dit belang niet goed heeft afgewogen, heeft echter geen gevolgen voor de verder door verweerder gemaakte belangenafweging. Alhoewel verweerder niet langer tegenwerpt dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde, heeft hij wel in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat aan haar recentelijk een geldboete is opgelegd wegens het in bezit hebben van een slag- of stootwapen. Verweerder heeft op grond van de genoemde omstandigheden een belangenafweging kunnen maken waarbij verweerder een groter belang heeft kunnen hechten aan het belang van Nederland dan aan het belang van eiseres. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan ook niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Verweerder hoeft de door eiseres gemaakte proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikelen 2p en 2q van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.