ECLI:NL:RBDHA:2023:9622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
NL23.9237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging op basis van middelenvereiste en gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De aanvraag was afgewezen op basis van het argument dat de referent, de echtgenoot van eiseres, niet voldeed aan het middelenvereiste zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte, en dat het door hem opgevoerde dienstverband bij een bedrijf niet als authentiek kon worden beschouwd. Dit werd onderbouwd door een rapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie, waaruit bleek dat de referent in de periode van 1 november 2022 tot en met 31 januari 2023 niet op de werkplek was aangetroffen.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres overwogen, die aanvoerde dat de referent psychische problemen had en dat hij zijn best deed om inkomen te verwerven. Eiseres stelde dat het dienstverband bij het bedrijf niet gefingeerd was, maar de rechtbank oordeelde dat de referent onvoldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de verweerder op basis van de ingediende stukken kon concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen
Bij besluit van 14 maart 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verschenen is [Naam 2] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Referent is de echtgenoot van eiseres en hij heeft namens haar een aanvraag ingediend voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
2. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen bij het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste zoals opgenomen in artikel 3.22, eerste lid, van het Vb. [1] Hij beschikt niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan. Zo is het gestelde dienstverband van referent bij de Heren van het Zuiden niet bekend bij de belastingdienst.
Het dienstverband dat referent sinds 1 april 2022 heeft bij [Naam 3] betreft volgens verweerder een gefingeerd dienstverband dat enkel op papier is aangegaan om aan het middelenvereiste te voldoen. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft in de periode van 1 november 2022 tot en met 31 januari 2023 namelijk een werkplekonderzoek verricht en referent is in die periode geen enkele maal werkend aangetroffen. Daarnaast heeft referent in ieder geval vanaf 16 november 2022 vanwege vakantie en ziekte niet gewerkt. Bovendien heeft referent niet inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden hij verricht voor [Naam 3] . Om die reden hecht verweerder geen waarde aan de arbeidsovereenkomst en is daarmee niet aangetoond dat referent voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder stelt tot slot dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] in het nadeel van eiseres uitvalt.
3. Eiseres voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte de aanvraag voor een mvv heeft afgewezen. Referent heeft een verleden van psychische problemen. Sinds de afwijzing van zijn eerdere aanvraag om gezinshereniging met eiseres in 2018 heeft referent er alles aan gedaan om inkomen te verwerven. Referent is verschillende zelfstandige ondernemingen gestart, maar dat wilde niet goed lukken. Verder werd hij bij de [Naam 4] niet betaald. Referent is daarom op 1 april 2022 in dienst getreden bij [Naam 3] voor de duur van 24 maanden. Hoewel zijn broer en zus zijn werkgever zijn, is geen sprake van een gefingeerd dienstverband. Referent verricht daadwerkelijk werkzaamheden. Ter onderbouwing legt referent loonstroken en bankafschriften over van de periode van 1 april 2022 tot en met oktober 2022, waaruit blijkt dat referent loon ontvangt. Daarnaast legt hij een overzicht over van zijn werkzaamheden voor [Naam 3] . Eiseres en referent stellen tot slot dat zij ten onrechte niet zijn gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Aan de hand van de beroepsgronden en het besprokene ter zitting stelt de rechtbank vast dat de kern van het geschil zich beperkt de vraag of verweerder het dienstverband van referent bij [Naam 3] niet ten onrechte heeft aangemerkt als gefingeerd dienstverband.
5. Verweerder heeft om de echtheid van het dienstverband van referent met [Naam 3] te onderzoeken de Nederlandse Arbeidsinspectie verzocht een werkplekonderzoek te verrichten. Bij het bestreden besluit is het rapport van bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie bijgevoegd. De rechtbank vat deze bevindingen als volgt samen:
“Op 1 november 2022 hebben de arbeidsinspecteurs de werkplek van referent bezocht. Een aanwezige medewerkster verklaarde aan de inspectie dat referent niet aanwezig was en dat hij ook vanuit huis werkt. Op diezelfde dag zijn de inspecteurs naar de woning van referent gegaan. Zij hebben bij referent aangebeld, maar er werd niet opengedaan. Vervolgens hebben de arbeidsinspecteurs telefonisch contact met referent opgenomen en zij werden direct doorgeschakeld naar de voicemail. Het tweede werkplekonderzoek vond plaats op 16 november 2022. Er is toen eerst telefonisch contact opgenomen met de werkgever, [Naam 5], tevens de broer van referent (hierna de broer). De broer meldde dat referent met vakantie was en hij over twee weken terug zou komen. Verder meldde hij dat referent thuis werkt of op het kantoor van zijn zus. Referent zou daarnaast bezig zijn met het uitschrijven van de uitbreiding van [Naam 3].
Op 30 november 2022 heeft een derde werkplekonderzoek plaatsgevonden. Opnieuw heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met de broer. De broer deelde mee dat referent nog in Marokko verbleef en hij zou vermoedelijk over een week weer naar Nederland komen. Op 22 december 2022 heeft referent de arbeidsinspecteur telefonisch medegedeeld dat hij weer terug is in Nederland. Op 12 januari 2023 heeft wederom een werkplekcontrole plaatsgevonden. Daarbij is telefonisch contact opgenomen met referent en opnieuw werd direct doorgeschakeld naar de voicemail. Vervolgens is er telefonisch contact met de broer opgenomen, die meedeelde dat referent al ongeveer een week ziek was.
Op 31 januari 2023 hebben de arbeidsinspecteurs nogmaals een werkplekcontrole bij
[Naam 3] gehouden. De broer vertelde dat referent in Marokko verbleef en dat hij sinds 2 januari 2023 ziek is gemeld. De broer kon geen werkzaamheden van referent laten zien, omdat referent niet op kantoor werkte en werkzaamheden uitvoerde op een laptop. Op diezelfde dag hebben de arbeidsinspecteurs gesproken met de zus van referent, [Naam 6], eveneens zijn werkgever. Zij meldde dat de werkverhouding met referent informeel is en dat het werk stapsgewijs door hem wordt opgepakt. Referent zou op dat moment een bedrijfsplan schrijven, maar op het moment dat [Naam 3] een nieuwe pand zou betrekken zou een baan als conciërge voor referent wellicht beter passend zijn. Door de zus is een ondernemingsplan van kinderdagverblijf [Naam 7] overgelegd dat door referent zou zijn opgesteld.”
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat referent de inhoud van het rapport ten aanzien van de aanwezigheid van referent op zich niet heeft betwist. Verweerder heeft op basis van dat rapport dan ook terecht geconcludeerd dat referent in de periode tussen 1 november 2022 en 31 januari 2023 geen enkele keer werkend is aangetroffen. Verder heeft verweerder kunnen vinden dat referent vaag en summier heeft verklaard over de inhoud van zijn werkzaamheden voor [Naam 3]. Pas ter zitting heeft referent meer inhoudelijk verklaard over de aard van zijn werkzaamheden, maar deze verklaringen zijn op geen enkele manier concreet onderbouwd door middel van het overleggen van bewijsstukken. Namens referent is slechts een ondernemingsplan overgelegd van 6 oktober 2022 voor kinderopvang [Naam 7], maar daarmee heeft referent onvoldoende de inhoud van het rapport weerlegd. Nog daargelaten dat uit dat plan of andere stukken niet blijkt dat referent het plan heeft opgesteld, is van belang dat er behalve dit plan niets is overgelegd dat kan dienen ter onderbouwing van het standpunt van eiser dat hij concrete werkzaamheden heeft verricht die in relatie staan tot de door hem ontvangen betalingen. Dit terwijl eiser sinds 1 april 2022 werkzaam zou zijn voor [Naam 3]. Referent heeft verder loonstroken en bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij in de periode van 1 april 2022 tot en met 13 oktober 2022 loon heeft ontvangen. Hij heeft daarmee weliswaar aangetoond dat [Naam 3] over die periode loon heeft uitbetaald aan hem, maar hij heeft daarmee onvoldoende de bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie weerlegd. Immers de bevindingen van de Nederlandse arbeidsinspectie dateren van ná die periode. Bovendien tonen de stukken slechts aan dat referent voor de duur van zes maanden loon heeft ontvangen.
Hoorplicht
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [3] is bepaald dat van horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Referent is pas na het primaire besluit in dienst getreden bij [Naam 3]. Bij bezwaarschrift heeft eiseres een afschrift van de arbeidsovereenkomst overgelegd. Eiseres is in bezwaar bij brief van 19 oktober 2022 de gelegenheid geboden om het dienstverband bij [Naam 3] nader te onderbouwen met bewijsstukken. Verweerder heeft daarbij gevraagd om loonstroken, bankafschriften, een overzicht van werkzaamheden en vakanties te overleggen, alsmede het stageverslag bij het bedrijf [Naam 3]. Eiseres heeft deze stukken niet in de bezwaarfase overgelegd. Op basis van het door eiseres ingediende bezwaarschrift kon verweerder daarom in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat zij nog altijd niet aan de voorwaarden voldeed van de gevraagde verblijfsvergunning. Een gehoor zou daarom niet tot een ander besluit hebben geleid. Verweerder heeft dan ook terecht bepaald dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, zodat van horen mocht worden afgezien
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Algemene wet bestuursrecht.