ECLI:NL:RBDHA:2023:9629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
AWB 23/2456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie wegens onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op 22 juni 2022, omdat eiser niet kon aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Eiser, van Bulgaarse nationaliteit, heeft herhaaldelijk geen aanvullende gegevens verstrekt, ondanks verzoeken van de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie en dat hij niet heeft aangetoond dat hij als economisch niet-actieve Unieburger kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de hoorplicht niet heeft geschonden, aangezien eiser niet heeft gecommuniceerd over zijn pogingen om de ontbrekende gegevens aan te leveren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/2456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Bulgaarse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag in het besluit van 22 juni 2022 afgewezen. In het bestreden besluit van 6 februari 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en de gemachtigde van eiser hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft een aanvraag gedaan om een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie. De staatssecretaris heeft op 16 mei 2022 en 14 juni 2022 telefonisch gevraagd om aanvullende gegevens, maar die niet ontvangen. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond te voldoen aan de voorwaarden. [1] Eiser heeft bezwaar gemaakt en in bezwaar gesteld dat hij een economisch niet-actieve Unieburger is. De staatssecretaris heeft eiser op 13 oktober 2022 schriftelijk gevraagd om gegevens te overleggen waaruit zijn middelen van bestaan blijken. Eiser heeft niet gereageerd. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard omdat eiser niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor hemzelf en zijn familieleden. Ook heeft eiser niet aangetoond dat sprake is van persoonlijke omstandigheden waardoor de bestaansmiddelen als toereikend moeten worden beschouwd. Eiser kan daarom niet als economisch niet-actieve Unieburger worden aangemerkt.
5. Eiser voert aan dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor een verklaring van inschrijving voor (economisch niet-actieve) burgers van de Unie. Voor zover eiser met zijn inkomen uit het Bulgaarse staatspensioen niet in zijn levensonderhoud kan voorzien ontvangt hij ondersteuning van zijn in Nederland wonende familieleden. Hij doet geen beroep op de publieke middelen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van eiser niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat economisch niet-actieve burgers van de Unie of hun familieleden die rechtmatig verblijf in een lidstaat beogen te verkrijgen, moeten aantonen dat zij voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 7, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn. Die vereisten beogen met name te voorkomen dat de burgers van de Unie of hun familieleden een onredelijke belasting voor het sociale bijstandsstelsel van het gastland zullen vormen. De bewijslast om aan te tonen dat aan het vereiste van voldoende middelen van bestaan is voldaan, ligt dus bij de burger van de Unie. Verder is de enkele omstandigheid dat de Unieburger geen beroep doet op het sociale bijstandsstelsel onvoldoende om hem aan te merken als economisch niet-actieve burger van de Unie. Weliswaar gelden geen vereisten omtrent de herkomst van de middelen en de bewijsmiddelen, maar de nationale autoriteiten van het gastland mogen van de Unieburger verlangen dat hij inzicht geeft in het bestaan van beschikbare middelen, de hoogte en de rechtmatigheid ervan alsook dat die voorzien in een zeker bestaansminimum. [2]
5.2.
Gelet op dit toetsingskader heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt om te kunnen worden aangemerkt als economisch niet-actieve Unieburger. Eiser heeft - ondanks daartoe verschillende keren in de gelegenheid te zijn gesteld - op geen enkele manier zijn middelen van bestaan onderbouwd, niet bij de aanvraag, niet in de bezwaarprocedure en ook niet in deze beroepsprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden.
6.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Weliswaar volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 en (daarop gebaseerde) werkinstructie 2022/20 dat de vreemdeling in beginsel op zijn bezwaar wordt gehoord. [3] Dit uitgangspunt geldt des te meer in zaken waarin er beslissingsruimte is. Er kunnen echter omstandigheden zijn die maken dat de staatssecretaris de vreemdeling niet hoeft te horen op zijn bezwaar. Die omstandigheden doen zich in deze zaak voor gelet op het volgende. Voor het primaire besluit heeft de staatssecretaris eiser twee keer verzocht om aanvullende gegevens, maar eiser heeft daarop niet gereageerd. In bezwaar is aan eiser een termijn gegeven om zijn aanvraag alsnog met gegevens te onderbouwen, waar ook niet op is gereageerd. Er is door eiser niet met de staatssecretaris gecommuniceerd over eventuele pogingen om aan de ontbrekende gegevens te komen, er lijken door hem geen inspanningen te zijn verricht om de ontbrekende gegevens aan te leveren en er zijn ook geen concrete redenen aangedragen waarom de gegevens eventueel niet konden worden verstrekt. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat eiser al sinds zijn aanvraag wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris van het horen van eiser kunnen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.uitgewerkt in artikel 8.12, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000
2.uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2502