Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
2. Eiser stelt dat hij op de onjuiste wettelijke grondslag artikel 50, tweede lid, van de Vw is opgehouden, omdat hij niet van straat is geplukt en hij er vanuit gaat dat zijn identiteit voorafgaand aan zijn ophouding uit het politiesysteem gehaald is. Het is volgens eiser dus niet zo dat zijn identiteit niet kon worden vastgesteld. Hij had op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moeten worden opgehouden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Een vreemdeling kan worden overgebracht en opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw indien zijn identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105-A) blijkt dat eiser niet beschikt over enig identiteitsdocument. In zoverre kon zijn identiteit ook niet onmiddellijk worden vastgesteld. Eiser is dus wel degelijk op de juiste grondslag overgenomen en opgehouden.
4. Eiser stelt verder dat nu in de M105 (A) niet staat dat er geen gebruik is gemaakt van handboeien het ervoor moet worden gehouden dat er wel handboeien zijn gebruikt bij eisers overbrenging en ophouding terwijl dit ten onrechte niet is vermeld in een proces-verbaal.
5. Het gebruik van handboeien door een overheid is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam. Indien handboeien zijn gebruikt dient dit vermeld te worden in een proces-verbaal en dienen de omstandigheden die aanleiding gaven voor dit gebruik nauwkeurig te worden toegelicht. De rechtbank overweegt dat in het betreffende proces-verbaal niet is vermeld dat er handboeien zijn gebruikt. Gelet op de bewijskracht die in het algemeen uitgaat van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal kan het er in beginsel voor worden gehouden dat er dan ook geen handboeien zijn gebruikt. Er zijn geen aanknopingspunten gebleken voor het oordeel dat dit anders is en eiser heeft ook zelf niet aangegeven dat er wel handboeien zijn gebruikt. In zoverre bevat het proces-verbaal geen onjuistheid of onvolledigheid op dit punt. Voor zover de beroepsgrond inhoudt dat ook als deze bevoegdheid niet is aangewend, dit moet worden vermeld slaagt deze niet. Het proces-verbaal dient informatie te bevatten over wie wanneer welke bevoegdheid heeft aangewend, op grond van welke feiten deze bevoegdheden zijn aangewend en of deze bevoegdheid ook aan de betreffende autoriteit toebehoort. De rechtbank overweegt dat niet is vereist dat het proces-verbaal een opsomming bevat van alle denkbare bevoegdheden en de vermelding welke van deze bevoegdheden niet zijn aangewend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De (bekendmaking van) de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, zodat hij niet in werking is getreden. De vrijheidsbeneming van eiser is dus onrechtmatig. Eiser wijst er ter onderbouwing van deze stelling op dat bij de uitreiking van de schriftelijke maatregel niet met behulp van een tolk aan hem is meegedeeld wat de redenen voor de oplegging van de maatregel zijn, en dat ook niet aan hem is meegedeeld dat hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Verweerder heeft zich dus bij de uitreiking van de maatregel niet gehouden aan de verplichtingen die artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) hem oplegt.
8. Artikel 5.3, eerste lid, van het Vb bepaalt dat de maatregel waarbij de bewaring wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
9. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat aan het slot van het gehoor inbewaringstelling aan de vreemdeling is meegedeeld dat deze in bewaring zou worden gesteld, en wat daarvoor de redenen zijn. De maatregel is alleen niet uitgereikt in een taal die eiser verstaat.
10. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank acht de handelwijze van verweerder in dit geval niet in overeenstemming met het doel van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Het proces-verbaal van gehoor inbewaringstelling van 2 juni 2023 geeft er namelijk weliswaar wel blijk van dat aan eiser met behulp van een tolk de redenen voor inbewaringstelling zijn meegedeeld, maar niet dat aan eiser is meegedeeld dat de vreemdeling beroep kan doen instellen tegen de opgelegde maatregel en dat deze recht heeft op rechtsbijstand. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit wordt niet anders door het feit dat dit eiser kennelijk niet heeft verhinderd zich door zijn gemachtigde te laten vertegenwoordigen en eiser voor deze rechtsbijstand geen vergoeding verschuldigd is.
11. Verweerder heeft ten aanzien van dit gebrek verzocht om een belangenafweging. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
12. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring een gebrek vertoont. Verweerder heeft gezien de volgens hem lichte aard van het gebrek verzocht om een belangenafweging en gesteld dat die in het voordeel van verweerder zou moeten uitvallen. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder verwezen naar de niet betwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Voorts wijst hij er op dat eiser een persoon betreft die tijdens zijn inbewaringstelling overlast veroorzaakt, bij (vertrek)gesprekken met DT&V vervelend en agressief is en weigert zelfstandig te vertrekken.
13. Verweerders verzoek wordt afgewezen. Ten aanzien van het niet op juiste wijze bekend maken van de maatregel van bewaring waarbij de rechtbank met name betrekt dat eiser niet gewezen is op zijn fundamentele recht op rechtsbijstand en de mogelijkheid beroep in te stellen tegen de vrijheidsontnemende maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een licht gebrek. In dit geval kunnen de niet betwiste gronden van de maatregel niet reeds op zichzelf voldoende gewicht in de schaal leggen om de belangenafweging in het voordeel van verweerder te doen omslaan. Dat eiser overlast veroorzaakt tijdens zijn inbewaringstelling en daarbij vervelend en agressief is, is een omstandigheid die zich ten tijde van het gebrek nog niet voordeed en waarmee de rechtbank dan ook geen rekening zal houden bij de belangenafweging. Dat eiser weigert zelfstandig te vertrekken valt niet los te zien van de zware grond, bedoeld onder 3c, zodat die omstandigheid niet alsnog voldoende gewicht in de schaal legt. Bij deze stand van zaken heeft verweerder onvoldoende belangen gesteld om de belangenafweging in het voordeel van verweerder te doen uitvallen.
14. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 4 juli 2023.
15. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 33 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 32 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.330,-.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.