ECLI:NL:RBDHA:2023:9668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich had ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Eiser, die als assistent financieel kassamedewerker werkte, had op 24 januari 2020 zijn ziekte gemeld en ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 26 oktober 2021, heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat eiser psychisch beperkt was, maar geen recht op een WIA-uitkering had omdat er geen verlies aan verdiencapaciteit was vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de eisen van het Schattingsbesluit. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat de beperkingen die zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) terecht zijn. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling bekeken en vastgesteld dat de functies die aan eiser zijn aangeboden, passend zijn binnen zijn beperkingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigering van de WIA-uitkering per 21 februari 2022 terecht was en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4987

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 13 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder per 21 januari 2022 eiser een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
In het besluit van 4 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1.1
Eiser werkte als assistent financieel kassamedewerker voor gemiddeld 39,77 uur per week bij Stichting [bedrijfsnaam]. Op 24 januari 2020 meldde eiser zich ziek voor dit werk met psychische klachten. Eiser meldde dat hij ook last had van lichamelijke klachten, waaronder rug- en bekkenklachten. Na de beëindiging van zijn dienstverband ontving eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). In december 2020 vond een eerstejaars ZW-beoordeling plaats, waarbij de beperkingen van eiser zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 december 2020. De ZW-uitkering is hierna voortgezet. Op 26 oktober 2021 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
1.2
In het kader van deze aanvraag is eiser op 15 november 2021 door de verzekeringsarts op het spreekuur gezien. Deze arts heeft een sociaal medische beoordeling verricht. Hij heeft op 22 november 2021 een rapport opgesteld. Uit het rapport volgt dat een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Er is kennis genomen van de medische informatie van de huisarts van 22 oktober 2021. De verzekeringsarts vindt eiser met name psychisch beperkt. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de FML van 10 december 2021.
1.3
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens een onderzoek verricht. Hij vindt eiser aan de hand van de FML geschikt voor een aantal functies. Op basis van die functies is er geen verlies aan verdiencapaciteit zodat het arbeidsongeschiktheidspercentage 0 % is. Eiser heeft daarom geen recht op een WIA-uitkering. Verweerder heeft hierna het primaire besluit genomen waarin dit staat vermeld.
1.4
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in zijn rapport van 21 juni 2022 de belastbaarheid van eiser heroverwogen. Hij heeft eiser op 10 mei 2022 op de hoorzitting gezien, waarna een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Ook heeft hij kennis genomen van de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie van de huisarts, de behandelend psycholoog en diverse specialistenberichten. De verzekeringsarts b&b wijkt af van het medisch oordeel van de eerste verzekeringsarts. Hij vindt dat in de rubrieken sociaal functioneren van de FML meer beperkingen van toepassing zijn. De FML heeft hij aangepast op 21 juni 2022.
1.5
De arbeidsdeskundige b&b heeft aan de hand van de aangepaste FML een herbeoordeling verricht. Hij ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de eerste arbeidsdeskundige. De functies die de eerste arbeidsdeskundige geschikt vindt voor eiser, vindt de arbeidsdeskundige b&b ook geschikt. Er is onverminderd geen sprake van een verlies aan verdiencapaciteit.
1.6
Verweerder heeft daarop in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.
Standpunt van eiser.
2.1
Eiser stelt zich - samengevat - op het standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij meent dat het onderzoek van de verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen van artikel 4 van het Schattingsbesluit. Hij vindt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij is meer beperkt dan door verweerder is aangenomen, waarbij het met name gaat om beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts b&b heeft enkele aanvullende beperkingen geduid, maar niet of nauwelijks ten aanzien van aspecten zoals concentratie, vasthouden van de aandacht en herinneren en doelmatig handelen. Hiervoor bestond volgens eiser wel aanleiding gelet op de beschikbare medische informatie van de psycholoog. Hierin komt naar voren dat er bij eiser sprake is van een posttraumatische stress stoornis (PTSS). Deze aandoening houdt verband met in het verleden opgelopen trauma’s. Eiser vindt dat hieraan door de verzekeringsarts b&b niet of nauwelijks aandacht is besteed.
2.2
Eiser voert ook aan dat de verzekeringsarts die in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling een onderzoek heeft verricht, veel meer beperkingen had aangenomen, waaronder een medische urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week. Aangezien de situatie van eiser sedertdien niet is verbeterd, is niet verklaarbaar dat de eerste verzekeringsarts in deze zaak concludeert dat er voor een urenbeperking geen reden meer is. Hij heeft hierbij opgemerkt dat de vermoeidheidsklachten sinds hij in april 2021 een Covid infectie heeft doorgemaakt, zijn toegenomen. Eiser heeft in beroep aanvullende medische informatie ingediend van zijn behandelaars, waarbij het gaat om een brief van de oogarts van 16 juni 2022 en brieven van radiologen van 27 januari en 13 februari 2023.
2.3
Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen voor het verrichten van een medisch onderzoek. Ook vindt hij dat hij de functies niet kan uitoefenen.
Beoordeling door de rechtbank.
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 21 februari 2022 is. Dit is de datum in geding.
4.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
4.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
Is de medische beoordeling juist geweest?
5.1
De rechtbank vindt dat de rapporten van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b, gelet op alle onderzoeksactiviteiten die zijn verricht, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht, eiser zelf gezien en onderzocht en de informatie van de behandelaars bij hun beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat niet aan de voorwaarden van artikel 4 van het Schattingsbesluit is voldaan.
5.2
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de psychische beperkingen van eiser. Beide artsen hebben geconstateerd dat eiser een verminderde psychische belastbaarheid heeft. Als gevolg hiervan zijn diverse beperkingen op psychisch gebied aangenomen in de FML. De verzekeringsarts b&b heeft in de beschikbare medische informatie van de psycholoog van 30 juli 2021 aanleiding gezien om aanvullende psychische beperkingen aan te nemen. Er is hiermee rekening gehouden met het feit dat bij eiser sprake is van PTSS. Het gaat om aanvullende beperkingen ten aanzien van emotionele problemen van anderen hanteren, intensief samenwerken met anderen en intensieve klantcontacten. Verder staat in de FML vermeldt dat eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder deadlines of productiepieken, waarbij geen hoog handelingstempo vereist is en waarbij geen eisen worden gesteld aan de concentratie. Ook is eiser beperkt geacht voor het omgaan met conflicten en is hij aangewezen op werk waarin doorgaans weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. Het werk mag ook geen leidinggevende aspecten bevatten. Al deze beperkingen staan vermeld in de FML van 21 juni 2022. Hiermee is eiser niet tekort gedaan.
5.3
Dat in de eerdere FML van 23 december 2020 andere, dan wel verdergaande beperkingen bij eiser zijn aangenomen, betekent niet zonder meer dat de onderhavige beoordeling onjuist of onvoldoende gemotiveerd is. Deze FML geldt namelijk voor een andere datum in geding en is in het kader van een andere beoordeling, namelijk de eerstejaars ZW-beoordeling, opgesteld. Daarbij komt dat nagenoeg alle psychische beperkingen die in de FML van 23 december 2020 staan vermeld, ook staan vermeld in de FML van 21 juni 2022. Het grootste verschil is de urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, die de verzekeringsarts b&b niet meer van toepassing vindt. De rechtbank is van oordeel dat deze arts afdoende heeft gemotiveerd waarom de urenbeperking per de datum in geding (21 februari 2022) niet (meer) van toepassing is. Die motivering komt erop neer dat de aard en de ernst van de objectiveerbare psychische en lichamelijke aandoeningen geen onderbouwing vormen voor een energetische of preventieve urenbeperking. Verder komt uit het dagverhaal geen structureel verhoogde slaapbehoefte overdag naar voren. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiser ten tijde van de eerstejaars ZW-beoordeling wel een verhoogde slaapbehoefte had overdag. Dit leidt de rechtbank af uit het verzekeringsgeneeskundig rapport 23 december 2020, opgesteld in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling. Er was toen dus sprake van een andere medische situatie.
5.4
De rechtbank vindt verder dat de verzekeringsarts b&b inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er op lichamelijk gebied geen beperkingen zijn aangenomen. Uit het rapport van deze arts blijkt dat er op lichamelijk gebied geen relevante afwijkingen objectiveerbaar zijn die de klachten van eiser kunnen verklaren. De rechtbank kan zich daarom verenigen met de vaststelling van de verzekeringsarts b&b dat alleen zware belastingen boven de referentiewaarden vermeden dienen te worden. De door eiser in beroep overgelegde medische informatie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel omdat deze informatie van (ruim) na de datum in geding is en daarom geen betrekking heeft op eisers gezondheidstoestand per die datum (21 februari 2022).
5.5
De rechtbank begrijpt dat eiser graag wil dat er naar zijn klachten wordt gekeken zoals hij deze ervaart omdat deze voor hem een belemmering vormen. Er is echter soms een verschil tussen de mate waarin iemand zichzelf ziek of beperkt acht, en de beperkingen die op basis van objectieve medische maatstaven door artsen aan die ziekte worden toegekend. Hierdoor kan het voorkomen dat iemand zichzelf volledig arbeidsongeschikt voelt, maar objectief gezien nog wel in staat moet worden geacht om enig werk te verrichten. Dit is soms moeilijk te bevatten. Bij de beoordeling kan en mag verweerder alleen rekening houden met beperkingen die medisch objectiveerbaar zijn en die betrekking hebben op de datum in geding. De rechtbank ziet in dit geval geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts b&b onjuist is. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Daarom is er geen reden om te voldoen aan het verzoek van eiser om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
Is de arbeidskundige beoordeling juist geweest?
6.1
De arbeidsdeskundige b&b heeft de door de eerste arbeidsdeskundige geduide functies aan de hand van de aangepaste FML van 21 juni 2022 herbeoordeeld. Hij vindt deze functies onverminderd geschikt voor eiser. Hierbij gaat het om de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161), textielproductenmaker (excl. vervaardigen van textiel) (SBC-code 111160) en de reserve functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010).
6.2
De rechtbank stelt voorop dat de arbeidsdeskundige b&b bij de selectie van de functies rekening heeft gehouden met de beperkingen die zijn aangenomen door de verzekeringsartsen. De geselecteerde functies blijven binnen de marge van de daarin opgenomen beperkingen.
6.3
De rechtbank stelt verder vast dat eiser met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak (nagenoeg) dezelfde gronden heeft aangevoerd als in bezwaar. De arbeidsdeskundige b&b is hier in zijn rapport van 28 juni 2022 op in gegaan. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige b&b afdoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor eiser. Ook de signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, zijn door de arbeidsdeskundige b&b voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de belasting in de functies de belastbaarheid van eiser niet te boven gaat. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het aanvullende verweerschrift van 13 januari 2023 waarin nogmaals uitgebreid is ingegaan op de arbeidskundige gronden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om hetgeen hierin staat vermeld niet juist te achten.
Conclusie.
7. Het vorenstaande betekent dat aan eiser terecht en op goede gronden een WIA-uitkering per 21 februari 2022 is geweigerd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.