ECLI:NL:RBDHA:2023:971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 oktober 2022, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 27 januari 2023 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst aan de hand van eerdere uitspraken en de voortgang van de uitzetting. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, omdat hij al bijna vier maanden in bewaring zat zonder uitzetting. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld, met meerdere vertrekgesprekken en gerappelleerde aanvragen. De rechtbank concludeert dat er vooralsnog geen redenen zijn om aan te nemen dat de Marokkaanse autoriteiten niet zullen meewerken aan de uitzetting van eiser.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1821

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd en de rechtbank verzocht de zaak op de stukken af te doen.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 november 2022 (in de zaak NL22.22350) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 11 november 2022) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Eiser voert aan dat hij al bijna vier maanden in bewaring zit en nog steeds niet is uitgezet. Er is nog steeds geen reactie gekomen op de in september 2022 aangevraagde laissez-passer (lp). Het verleden leert dat Marokko niet meewerkt aan lp-aanvragen. Daarnaast handelt verweerder niet voortvarend nu verweerder na de uitspraak van 18 november 2022 slechts twee vertrekgesprekken heeft gevoerd.
4. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er voldoende voortvarend is gehandeld nu er na de vorige beroepsprocedure twee vertrekgesprekken zijn gehouden met eiser en er gerappelleerd is op de lp-aanvraag. Ook geeft verweerder aan dat indien eiser zelf meer doet aan zijn uitzetting, deze ook sneller zal plaatsvinden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de voortgangsrapportage leidt de rechtbank af dat verweerder op 29 september 2022 een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten heeft verzonden. Ook blijkt hieruit dat verweerder zesmaal schriftelijk heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, waarvan meest recentelijk op 12 januari 2023. De rechtbank is van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Marokkaanse autoriteiten in het geval van eiser niet kunnen of willen overgaan tot de afgifte van een lp en dat daarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Marokko nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, terwijl dit wel van hem wordt gevergd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn thans in het geval van eiser niet ontbreekt.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder sinds het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep op 14 november 2022, 12 december 2022 en 18 januari 2023 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Daarnaast heeft eiser sindsdien op 2 december 2022, 22 december 2022 en 12 januari 2023 gerappelleerd op de lp-aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee actief en voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 11 november 2022 en het sluiten van het onderhavige onderzoek op 27 januari 2023 op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.