In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023, in de zaak NL23.17933, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.T. Laigsingh, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzoekt om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 27 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft onder andere gesteld dat eiser Nederland niet op de juiste wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft deze gronden betwist, maar de rechtbank oordeelt dat hij dit niet voldoende heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van de overdracht van eiser aan België, zoals vereist onder de Dublinverordening.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet op de hoogte is gesteld van zijn rechten en de redenen voor de bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat, hoewel er een gebrek is in de informatievoorziening, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe aan eiser, omdat er een gebrek is vastgesteld in de procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.