In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 13 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar het beroep van eiser is mede gericht tegen dit besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen, waardoor de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Eiser heeft geen belang meer bij de uitspraak, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde.
Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres beroep heeft ingesteld binnen de termijn na schriftelijke ingebrekestelling, en heeft geoordeeld dat het niet juist is om eiser te benadelen vanwege een te vroege indiening van het beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 24 januari 2023. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, maar veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser.