ECLI:NL:RBDHA:2023:980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.17056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen met rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de beslistermijn heeft overschreden, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. Eiseres had op 11 november 2021 bezwaar ingediend, maar de staatssecretaris heeft pas na de wettelijke termijn van negentien weken, die op 20 mei 2022 verstreken was, een beslissing moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld op 12 augustus 2022, waarna het beroepschrift op 30 augustus 2022 is ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442, omdat de maximale termijn voor het verbeuren van dwangsommen was verstreken. Daarnaast is de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 418,50 en het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17056

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], V-nummer: [V-nummer eiseres], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam kind 1], V-nummer: [V-nummer kind 1]
[naam kind 2], V-nummer: [V-nummer kind 2]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om aan haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Eiseres heeft op 11 november 2021 bezwaar ingediend tegen dat besluit.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan schriftelijk is meegedeeld dat het in gebreke is.
2. In dit geval is de termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit dateert van 15 oktober 2021 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Eiseres heeft op 11 november 2021 een bezwaarschrift ingediend. De beslistermijn is conform artikel 7:10, tweede lid, van de Awb op 4 januari 2022 opgeschort met twee weken doordat verweerder eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om aanvullende informatie te overleggen. Op 18 januari 2022 heeft eiseres een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft ook nog gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid die is neergelegd in artikel 7:10, derde lid, van de Awb om de beslistermijn (vóór het aflopen daarvan) met zes weken te verdagen. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 20 mei 2022 een besluit had moeten nemen op het bezwaar van eiseres.
3. Op 12 augustus 2022 had verweerder nog geen beslissing op het bezwaar bekendgemaakt en heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank stelt vast dat op dat moment inderdaad sprake was van overschrijding van de beslistermijn. Het beroepschrift is ontvangen op 30 augustus 2022, zodat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55c van de Awb, en omdat hierom is verzocht, stelt de rechtbank de reeds verbeurde dwangsommen vast op € 1.442 aangezien de maximale termijn waarbinnen dwangsommen worden verbeurd zoals neergelegd in artikel 4:17, gelezen in samenhang met artikel 7:14, van de Awb is verstreken.
5. Uit artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb vloeit vervolgens voort dat moet worden bepaald dat binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden alsnog een besluit zal worden bekendgemaakt. Er zijn door verweerder geen aanknopingspunten naar voren gebracht die ertoe nopen om met gebruikmaking van het derde lid een andere termijn te bepalen. In het verweerschrift heeft verweerder immers meegedeeld dat hij verwacht na de hoorzitting van 16 november 2022 nog vier weken nodig te hebben om een besluit te nemen. Deze termijn is reeds verstreken. De rechtbank zal conform het tweede lid op hierna te melden wijze bepalen dat verweerder een nadere dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). Volgens vaste jurisprudentie is deze wegingsfactor van toepassing omdat de zaak uitsluitend gaat over niet tijdig beslissen. Verder moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (
honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (
vijfenzeventighonderd euro);
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een bestuurlijke dwangsom van € 1.442 (
veertienhonderdtweeënveertig euro) verschuldigd is;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 418,50 (
vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 184 (
honderdvierentachtig euro)te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.