In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de beslistermijn heeft overschreden, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. Eiseres had op 11 november 2021 bezwaar ingediend, maar de staatssecretaris heeft pas na de wettelijke termijn van negentien weken, die op 20 mei 2022 verstreken was, een beslissing moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld op 12 augustus 2022, waarna het beroepschrift op 30 augustus 2022 is ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442, omdat de maximale termijn voor het verbeuren van dwangsommen was verstreken. Daarnaast is de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 418,50 en het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 vergoed.