ECLI:NL:RBDHA:2023:9809
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp. Verzoeker had in september 2022 beroep aangetekend omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een beslissing van verweerder op 1 november 2022 heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Aangezien verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, heeft verzoeker recht op vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank kent een bedrag van € 418,50 toe aan verzoeker, gebaseerd op de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de vastgestelde wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De beslissing is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.