Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
1 september 2022.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Somalische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 30 augustus 2022 een verzoek om terugname bij Zweden heeft ingediend, dat door Zweden op 1 september 2022 is aanvaard.
De eiser voerde aan dat hij uitgeprocedeerd was in Zweden en dat hij een gegronde vrees had voor indirect refoulement. Hij stelde dat zijn asielverzoek in Zweden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling genomen moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom het bestreden besluit niet aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank benadrukte dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. De eiser had niet aangetoond dat Zweden in zijn geval tekort zou schieten in de naleving van deze verplichtingen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en maakte de uitspraak openbaar.