ECLI:NL:RBDHA:2023:982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL23.530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Somalische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 30 augustus 2022 een verzoek om terugname bij Zweden heeft ingediend, dat door Zweden op 1 september 2022 is aanvaard.

De eiser voerde aan dat hij uitgeprocedeerd was in Zweden en dat hij een gegronde vrees had voor indirect refoulement. Hij stelde dat zijn asielverzoek in Zweden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling genomen moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom het bestreden besluit niet aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank benadrukte dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. De eiser had niet aangetoond dat Zweden in zijn geval tekort zou schieten in de naleving van deze verplichtingen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en maakte de uitspraak openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.530

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.531. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Overwegingen

1, De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 30 augustus 2022 bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard op
1 september 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, onder herhaling en inlassing van zijn zienswijze, het volgende aan. Eiser heeft eerder te kennen gegeven dat hij is uitgeprocedeerd in Zweden. Eiser heeft van de Zweedse autoriteiten een vertrektermijn ontvangen voor vrijwillig vertrek. Door een verblijfsvergunning aan te vragen voor studie heeft eiser deze termijn weten op te schorten. Inmiddels is die verblijfsvergunning ook verlopen. Een nieuw asielverzoek in Zweden biedt voor eiser geen soelaas en daarom bestaat er volgens eiser een gegronde vrees voor indirect refoulement. Verweerder zou het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen, aldus eiser.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Een enkele verwijzing naar de zienswijze, zonder daarbij concreet aan te geven op welke gronden het bestreden besluit de toets in rechte niet kan doorstaan, kan niet tot enig resultaat leiden. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Nu eiser niet concreet heeft aangegeven op welke de punten de motivering van het bestreden besluit de toets in rechte niet kan doorstaan, kan een enkele herhaling van zetten niet tot enig resultaat leiden.
5. Verweerder mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen ervan uitgaan dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit uitgangspunt evenmin heeft weerlegd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat Zweden zijn internationale verplichtingen in zijn geval niet zal nakomen. Door met de terugname van eiser in te stemmen, hebben de Zweedse autoriteiten gegarandeerd dat zij een opvolgend asielverzoek in behandeling zullen nemen en daarbij de Europese richtlijnen, waaronder de Procedure-, Kwalificatie- en de Opvangrichtlijn, in acht te nemen. Eiser heeft zijn stellingen dat hij na de overdracht geen opvang, toegang tot medische voorzieningen of rechtshulp zal ontvangen niet onderbouwd. Daartoe acht de rechtbank de enkele stelling onvoldoende, ook het (onvertaalde) stuk van de Zweedse autoriteiten dat nog op 1 februari jl. is geüpload, geeft dat niet aan. Het persoonlijke relaas van eiser geeft daartoe geen aanknopingspunten, nu hij heeft verklaard dat hij eerder opvang en rechtshulp heeft ontvangen en toegang heeft gehad tot medische voorzieningen. De stelling dat hem is aangezegd dat hij de opvang moest verlaten doet hier niet aan af, omdat uit zijn verklaringen blijkt dat hij op dat moment was uitgeprocedeerd en een terugkeerverplichting opgelegd had gekregen. Voor zover eiser meent dat Zweden tekortschiet bij het naleven van de Europese richtlijnen, dient hij daarover in Zweden te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen onmogelijk dan wel op voorhand zinloos is. Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit adequaat heeft gereageerd op de beweerdelijke psychische klachten of het mentaal niet welbevinden, zoals vermeld in de brief correcties en aanvullingen van 23 september 2022 respectievelijk de zienswijze van 5 december 2022.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.