ECLI:NL:RBDHA:2023:9903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
09.131448.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verkrachting van 91-jarige vrouw

Op 10 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een man vrijgesproken van de beschuldiging van verkrachting van een 91-jarige vrouw. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 17 juni 2020 in Naaldwijk, waar de verdachte als verzorgende werkzaam was in een verzorgingshuis. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, evenals een ontzetting van het recht om in de zorg te werken voor vijf jaar.

Tijdens de zitting op 26 juni 2023 heeft de verdediging betoogd dat de verklaringen van het slachtoffer niet betrouwbaar zijn en dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, wat leidde tot de conclusie dat niet voldaan was aan het bewijsminimum zoals gesteld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het ten laste gelegde feit te hebben begaan, en heeft de verdachte vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 10 juli 2023.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/131448-21
Datum uitspraak: 10 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [verdachte] 1974 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. A.M. de Koning naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen, houden en/of heen en weer bewegen van zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte in het verzorgingshuis waar die [slachtoffer] woonde en/of tijdens zijn, verdachtes, werkzaamheden in dat verzorgingshuis als verzorgende van die [slachtoffer] en terwijl die [slachtoffer] op leeftijd was,
- onverhoeds zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en/of heen en weer heeft bewogen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Naaldwijk, gemeente Westland, terwijl hij als (stagiair) verzorgende werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of houden en/of heen en weer te bewegen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en dat hij wordt ontzet van het recht een beroep in de zorg uit te oefenen voor de duur van vijf jaar.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] niet betrouwbaar en geloofwaardig zijn, dus niet tot bewijs van het ten laste gelegde kunnen meewerken. De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak
Beoordelingskader
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering mag de strafrechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet alle onderdelen daarvan. Met dit voorschrift wordt beoogd de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. In een geval als dit moet de strafrechter in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaring van het vermeende slachtoffer beoordelen. Als hij die verklaring betrouwbaar acht, moet de strafrechter vervolgens beoordelen of die verklaring voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Wat betreft het vereiste van steunbewijs kan uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van het vermeende slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag echter geen te ver verwijderd verband bestaan.
Betrouwbaarheid
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft op verschillende momenten verklaard over het ten laste gelegde: 1) op 17 juni 2020 tegen [ getuige 1] , de verzorgende, op dezelfde dag dat de verdachte bij [slachtoffer] was langs geweest; 2) enkele dagen na 17 juni 2020 tegen [getuige 2] , de eerstverantwoordelijke verzorgster van [slachtoffer] ; 3) op 24 augustus 2020 tegen de huisarts en een vertrouwenspersoon; en 4) op 19 september 2020 in een informatief gesprek zeden. [slachtoffer] heeft verklaard over de plaats waar het contact plaatsvond en op welke wijze dit gebeurde. Ze heeft daarbij concreet de door de verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde daarvan benoemd. De verklaringen zijn onderling consistent en komen in de kern met elkaar overeen.
In de verklaringen van de getuigen [ getuige 1] en [getuige 2] , de eersten die van [slachtoffer] hoorden wat er gebeurd was, leest de rechtbank echter dat beide getuigen ook twijfels hebben geuit over de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van [slachtoffer] . [ getuige 1] baseert haar twijfels onder meer op de verklaring van [slachtoffer] dat tijdens het wassen door de verdachte een verzorgende – volgens haar [ getuige 1] – is langsgekomen om te vragen of alles goed ging. [ getuige 1] verklaart zelf hierover dat zij op dat moment niet bij de aangeefster langs is geweest. Getuige [getuige 2] verklaart ook dat [slachtoffer] vaak feiten verdraait of gebeurtenissen verzint.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om behoedzaam om te gaan met de verklaringen van [slachtoffer] . Of de ten laste gelegde feiten toch bewezen kunnen worden verklaard, zal daarom in belangrijke mate afhangen van het antwoord op de vraag of de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Steunbewijs
Uit de verklaring van [ getuige 1] blijkt dat de verdachte op 17 juni 2020 bij [slachtoffer] is geweest om haar te verzorgen. Dit levert echter nog geen direct bewijs op voor de belastende verklaring van [slachtoffer] , omdat het verzorgen/wassen van bewoners van de zorginstelling tot verdachtes werkzaamheden behoorde.
Voorts verklaren de getuigen [ getuige 1] en [getuige 2] alleen over dat wat zij hebben gehoord van [slachtoffer] zelf. Ditzelfde geldt voor de vertrouwenspersoon en de huisarts. Dat betekent dat al deze verklaringen uiteindelijk afkomstig zijn uit dezelfde bron. De officier van justitie heeft aangevoerd dat steun voor de verklaringen van [slachtoffer] kan worden gevonden in het feit dat zij na de tenlastegelegde datum angstig is geworden voor mannelijke verzorgers, maar de rechtbank acht dit onvoldoende. Ook de verklaring van de huisarts – dat seksuele gebeurtenissen in de jeugd van [slachtoffer] voorheen nooit een probleem waren, zodat de verklaringen van [slachtoffer] voor waar moeten worden gehouden – kan die steun niet leveren.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dat leidt ertoe dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het ten laste gelegde daarom niet bewezen en de verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Louter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2023.
Mr. M.M. Dolman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.