ECLI:NL:RBDHA:2023:9908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL22.26712 en NL23.243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van nareisaanvragen in het kader van asielverzoeken en de toepassing van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van nareisaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit meerdere familieleden van een referente met Eritrese nationaliteit, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris die hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel hebben afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 mei 2023, waarbij de referente en de gemachtigden van de eisers aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvragen van eisers 1 en 2, de ouders van de referente, niet voldoen aan de voorwaarden voor nareis, omdat de referente ten tijde van de aanvraag meerderjarig was. De rechtbank stelt vast dat de eerdere afwijzing van de nareisaanvraag van de referente in 2016 in rechte vaststaat en dat de staatssecretaris niet gehouden was om opnieuw te toetsen aan artikel 8 van het EVRM in het kader van de nareisaanvraag. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van de eisers uitvalt, omdat er onvoldoende hechte persoonlijke banden zijn aangetoond tussen de referente en de eisers.

De rechtbank verklaart de beroepen van de eisers ongegrond en wijst erop dat indien de eisers menen dat zij op andere gronden recht hebben op verblijf, zij een reguliere aanvraag kunnen indienen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging en de toepassing van de relevante wetgeving, waaronder de Vreemdelingenwet 2000 en het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26712 (beroep) en NL23.243 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser 1

[eiseres 1] ,V-nummer: [v-nummer 2] ,
eiseres 2
[eiser 2] ,V-nummer: [v-nummer 3] ,
eiser 3
[eiser 3] ,V-nummer: [v-nummer 4] ,
eiseres 4
[eiseres 2] ,V-nummer: [v-nummer 5] ,
eiseres 5
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eisers 1 en 2 voor afgifte van een mvv [1] in het kader van nareis asiel, afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eisers 3 tot en met 5 tot verlening van een mvv [2] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM [3] ’ afgewezen.
Bij besluiten van 14 december 2022 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Referente was aanwezig. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser 1 en eiseres 2 zijn de ouders en eiser 3, eiseres 4 en eiseres 5 zijn respectievelijk het broertje en zusjes van referente [naam] en willen graag bij haar verblijven [4] . Zij hebben de Eritrese nationaliteit. Op 26 juni 2015 is referente in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarna zij op 13 augustus 2015 een nareisaanvraag heeft ingediend ten behoeve van eisers. Deze aanvraag is door verweerder op 12 januari 2016 afgewezen, omdat niet aan de voorwaarde van nareis is voldaan. Hiertegen is geen bezwaarschrift ingediend. Op 2 maart 2020 heeft referente een tweede aanvraag om nareis voor haar ouders ingediend. Ook heeft zij voor haar broer en zussen een aanvraag gedaan op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat referente ten tijde van het indienen daarvan meerderjarig is. Hierdoor wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor nareis. Verweerder is in het kader van deze aanvraag niet gehouden een toets aan artikel 8 van het EVRM te verrichten. Ook is er volgens verweerder geen sprake van een hechte persoonlijke band tussen referente en haar broer en zussen. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM is in het nadeel van hen uitgevallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bestreden besluit I – nareis
Wat vinden eisers 1 en 2 in beroep?
3. Zij voeren aan dat verweerder bij de toetsing aan de voorwaarden van het nareisbeleid ten onrechte is uitgegaan van de meerderjarigheid van referente. Referente was op het moment van binnenkomst in Nederland en ten tijde van het indienen van haar asielaanvraag minderjarig. Op grond daarvan moet verweerder ook bij de beoordeling van deze aanvraag uitgaan van de minderjarigheid van referente. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het arrest A. en S [5] . Verder is van belang dat het niet aan referente te wijten is dat zij geen bezwaar heeft ingediend tegen de beslissing van 12 januari 2016 nu Nidos en Vluchtelingenwerk hiervoor verantwoordelijk zijn. Tot slot had verweerder door moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM, waarbij ter zitting is verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam [6] van 1 april 2022 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag [7] van 25 april 2023.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat referente eerder, op 13 augustus 2015, als minderjarige een mvv-aanvraag heeft gedaan in het kader van nareis. Die aanvraag is destijds afgewezen omdat niet aan de voorwaarden voor nareis was voldaan. Tegen dat besluit is geen bezwaarschrift ingediend en staat in rechte vast. Referente heeft vijf jaar later als meerderjarige onderhavige tweede mvv-aanvraag in het kader van nareis ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder deze opvolgende mvv-aanvraag beoordelen aan de hand van de omstandigheden ten tijde van deze aanvraag. Dat betekent dat verweerder terecht is uitgegaan van de meerderjarigheid van referent. [8] De door eisers genoemde omstandigheden kunnen geen aanleiding geven voor de conclusie dat referente toch moet worden aangemerkt als minderjarig. Gelet hierop komen eisers 1 en 2 niet in aanmerking voor nareis.
5. Verder is de rechtbank, anders dan in de door eisers aangehaalde uitspraken, van oordeel dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bij een aanvraag in het kader van nareis niet gehouden een toets aan artikel 8 van het EVRM te verrichten. Daartoe is van belang dat artikel 29 van de Vw 2000 [9] geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van ‘family life,’ als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Als eisers 1 en 2 van mening zijn dat hen op die grond verblijf moet worden toegestaan, staat het hen vrij een daartoe strekkende reguliere aanvraag in te dienen, waar de gewenste (volledige) toets aan artikel 8 van het EVRM wel kan plaatsvinden.
Bestreden besluit II – artikel 8 van het EVRM
Wat vinden eisers 3 tot en met 5 in beroep?
6. Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte niet is uitgegaan van de hechte persoonlijke banden die bestaan tussen referente en eisers. Verder heeft verweerder de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel laten uitvallen. Zo is te veel gewicht aan het economisch belang van de staat toegekend. Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind [10] . Eisers wijzen hierbij op verschillende uitspraken van de hoogste bestuursrechter en het EHRM [11] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende kenbaar en deugdelijk gemotiveerd alle feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de in het kader van artikel 8 van het EVRM verrichte belangenafweging. In de belangenafweging is in het voordeel van eisers meegewogen dat er sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Verweerder heeft in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat zij nooit in Nederland hebben verbleven en dus sterkere banden hebben met hun land van herkomst. Niet is gebleken dat tussen referente en eisers sprake is van hechte persoonlijke banden. Dat referente niet aan het inkomensvereiste voldoet en daarom haar gezinsleden een beroep zullen doen op de openbare kas is niet ten onrechte in het nadeel van eisers meegewogen. [12] Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de bestreden besluiten er niet toe leiden dat eisers van hun ouders worden gescheiden. Tenslotte wordt hetgeen eisers hebben aangevoerd over de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst, niet in de belangenafweging betrokken, nu eisers hiervoor een asielaanvraag moeten indienen.
8. Voor zover eisers in beroep de standpunten uit het bezwaar hebben herhaald, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Verweerder heeft op deze standpunten immers in de besluitvorming gemotiveerd gereageerd en eisers hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is, hetgeen wel op hun weg had gelegen.
Wat is de conclusie?
9. De beroepen tegen bestreden besluit I en II zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Hierna worden zij alle vier tezamen als “eisers” aangeduid.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) van 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2780.
9.Vreemdelingenwet 2000.
10.Zie artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
11.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2015:2485.