In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar rol als verzorgende ouder van haar meerderjarige Nederlandse zoon. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die een verblijfsvergunning rechtvaardigde. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 25 mei 2023 behandeld. Eiseres en haar zoon waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. Eiseres betoogde dat haar zoon, die een verstandelijke beperking heeft, volledig afhankelijk van haar is en dat dit niet voldoende was meegewogen door de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een uitzonderlijke situatie, ondanks de sterke afhankelijkheid van de zoon van eiseres.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ook onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet was uitgevoerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 2.511,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer was.