ECLI:NL:RBDHA:2023:9909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL23.275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument aanvraag op basis van afhankelijkheidsrelatie en toetsing aan artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar rol als verzorgende ouder van haar meerderjarige Nederlandse zoon. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die een verblijfsvergunning rechtvaardigde. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 25 mei 2023 behandeld. Eiseres en haar zoon waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. Eiseres betoogde dat haar zoon, die een verstandelijke beperking heeft, volledig afhankelijk van haar is en dat dit niet voldoende was meegewogen door de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een uitzonderlijke situatie, ondanks de sterke afhankelijkheid van de zoon van eiseres.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ook onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet was uitgevoerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 2.511,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.275 (beroep) en NL23.278 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 [1] , waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar zoon zijn verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Badouri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij wil verblijf als verzorgende ouder bij haar meerderjarige Nederlandse zoon. Verweerder heeft haar aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het K.A. arrest. [2] Er is niet gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de zoon gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiseres een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Er is wel degelijk sprake van een afhankelijkheidsrelatie. De zoon van eiseres heeft namelijk een verstandelijke beperking, waardoor hij niet functioneert als een meerderjarige, maar als iemand van veel jongere leeftijd. Hij is daarom afhankelijk van eiseres en is niet in staat om zonder haar zelfstandig te functioneren. Dit volgt ook uit het rapport van Stichting MEE. Tot slot had verweerder ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM [3] moeten toetsen of eiseres op die grond in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie als bedoeld in het arrest K.A. onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe is van belang dat uit het rapport van Stichting Mee van 4 januari 2023 volgt dat de zoon van eiseres, die op dat moment 19 jaar oud was, op 18 jarige leeftijd samen met zijn moeder, eiseres, naar Nederland is gekomen. Zij spreken geen Nederlands en hebben geen sociaal netwerk. De vader van de zoon is overleden toen de zoon 1 jaar was. Eiseres en haar zoon zijn erg aan elkaar gehecht en zijn nooit zonder elkaar. De algehele non-verbale cognitieve ontwikkeling van de zoon ligt op een ontwikkelingsleeftijd van 2 jaar en 5 maanden. Dit komt overeen met het niveau van een ernstig verstandelijke beperking. Weliswaar wordt in het rapport opgemerkt dat de uitkomsten van de intelligentietest een vertekend beeld kan geven als gevolg van cultuurverschillen, maar ook wordt aangegeven dat de huidige niveaubepaling een indicatie geeft van het functioneren van de zoon op dit moment in de huidige context. In Marokko heeft de zoon onderwijs gevolgd, maar was er weinig ontwikkeling te zien. Uit de voorinformatie en in het onderzoek wordt gezien dat de zoon een onvoldoende welbevinden heeft. Hij slaapt slecht, is angstig, wil niet gescheiden worden van zijn moeder en lijkt veel meegemaakt te hebben in zijn korte leven. Voor de zoon is het van belang dat er een stabiele woonomgeving wordt gerealiseerd, waarbij een traumasensitief klimaat wordt neergezet. Het ervaren van veiligheid is een voorwaarde om weer te kunnen ontwikkelen. In een email van 23 mei 2023 heeft de gedragsdeskundige die het onderzoek in opdracht van Stichting Mee heeft uitgevoerd nog aangegeven dat onderzoekers tijdens het onderzoek en de terugkoppeling hebben gezien dat het scheiden van moeder en zoon niet mogelijk was. Er lijkt sprake te zijn van extreme afhankelijkheid, wat invloed heeft op de ontwikkeling van zowel de zoon als eiseres. Tijdens het onderzoek en ook ter zitting heeft de zoon aangegeven zichzelf wat aan te doen als moeder weg gaat. Het welbevinden van de zoon is al onvoldoende, maar zal nog slechter worden als hij gedwongen gescheiden wordt van zijn moeder.
Gelet op dit samenstel van omstandigheden, in combinatie met de lage ontwikkelingsleeftijd van de zoon, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarbij de zoon zo afhankelijk is van eiseres dat hij op geen enkele manier van haar gescheiden kan worden.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zijn besluit op het punt van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM onvoldoende heeft gemotiveerd.
Zoals de hoogste bestuursrechter [4] heeft overwogen kan verweerder voor zijn motivering om niet ambtshalve aan 8 van het EVRM te toetsen verwijzen naar toepasselijk beleid als daarin is toegelicht waarom
in bepaalde gevallengeen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid óf, als dat beleid ontbreekt,
in het individuele gevaltoelichten waarom van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres een aanvraag voor toetsing aan het EU recht/het arrest Chavez-Vilchez heeft gedaan. Als zij beoordeeld wil zien of zij op grond van artikel 8 EVRM in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, dan moet zij een andere aanvraag indienen dan zij nu heeft gedaan. De toetsing aan artikel 8 EVRM heeft een ander toetsingskader en vraagt een ander aanvullend grondig onderzoek en een andere specifieke deskundigheid. De huidige procedure is daarop niet ingericht en staat ook niet in verhouding tot de voor deze procedure betaalde leges.
Met deze algemene motivering heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, geen op het individuele geval van eiseres toegesneden motivering gegeven waarom hij, ondanks de hem toekomende bevoegdheid en terwijl eiseres expliciet een beroep doet op artikel 8 EVRM, in deze zaak heeft afgezien van zijn bevoegdheid om door te toetsen aan artikel 8 EVRM.
Wat is de conclusie?
6. Het bestreden besluit is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond.
7. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. die zijn begroot op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1) als kosten voor verleende rechtsbijstand.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [5]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 8 mei 2018, ECLI:EU:C2018:308
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187.
5.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.