In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, verzocht om vervangende toestemming van de man, gedaagde, voor een reis met hun minderjarige dochter naar Brazilië. De vrouw heeft aangevoerd dat zij met haar dochter op familiebezoek wil gaan en dat de dochter haar grootouders al vier jaar niet heeft gezien. Daarnaast wil de vrouw ook medische redenen aanvoeren voor de reis. De man heeft echter geweigerd toestemming te geven, wat heeft geleid tot deze kort geding procedure.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zaak internationale aspecten heeft, gezien de Braziliaanse nationaliteit van de vrouw. De rechtsmacht is gebaseerd op de Brussel II-ter Verordening, en het toepasselijke recht is Nederlands recht. De voorzieningenrechter heeft ook gekeken naar artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op geschillen over gezamenlijk gezag.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de focus te leggen op contactherstel tussen de dochter en de man, in plaats van op lange reizen. De vrouw heeft in het verleden haar medewerking aan hulpverlening beëindigd, wat heeft geleid tot een moeizame zorgregeling. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de voorgenomen reis niet in het belang van de minderjarige is en heeft de vordering van de vrouw afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.