ECLI:NL:RBDHA:2023:9912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
C/09/646516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming zorgregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een vordering ingediend tot nakoming van de zorgregeling voor haar minderjarige kind, [minderjarige01]. De voorzieningenrechter heeft op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in kort geding. De vrouw vorderde dat de man, gedaagde, zou worden verplicht om de beschikking van [datum05] 2023 na te komen, met een dwangsom van € 1.000,- per dag bij niet-nakoming. De man heeft echter verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat de minderjarige zich verzet tegen contact met de vrouw. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die in een moeilijke situatie verkeert tussen zijn ouders, momenteel behoefte heeft aan rust en dat de weerstand tegen contact met de vrouw te groot is. Hierdoor kan de man niet worden verplicht om de zorgregeling na te komen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de vrouw moet worden afgewezen, omdat de omstandigheden zijn gewijzigd en het belang van de minderjarige voorop staat. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/646516 / KG ZA 23-325
Vonnis in kort geding van 8 juni 2023
in de zaak van
[eiser01]te [plaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Alam-Khan te Delft,
tegen:
[gedaagde01]te [plaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord;
- de op 25 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter [minderjarige01] gesproken.
1.3.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk01] 2007 te [plaats huwelijk01] . Zij zijn samen de ouders van de nog minderjarige [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2007 te [geboorteplaats01] . De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige01] uit.
2.2.
Deze rechtbank heeft op [datum01] 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, in die zin
dat – voor zover hier van belang – is bepaald dat:
- [minderjarige01] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- [minderjarige01] voorlopig bij de man is in de ene week van donderdag uit
school tot zondag 20.00 uur en in de andere week van donderdag uit school tot vrijdag
20.00 uur;
- de man met ingang van 14 april 2022 een voorlopige kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige01] van € 438,- per maand zal betalen;
- de man met ingang van 14 april 2022 een voorlopige partneralimentatie van € 1.040,- bruto per maand zal betalen.
2.3.
Bij vonnis in kort geding van [datum02] 2022 is de man bevolen de beschikking van [datum01] 2022 na te komen, inhoudende dat [minderjarige01] aan de vrouw wordt afgegeven en dat de zorgregeling wordt uitgevoerd.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van [datum03] 2022 is afgewezen de vordering van de vrouw om – kort gezegd – te bepalen dat de man het vonnis van [datum02] 2022 dient na te komen.
2.5.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van [datum04] 2023 voornoemde beschikking van [datum01] 2022 gewijzigd, in die zin dat is bepaald dat:
- [minderjarige01] aan de man zal worden toevertrouwd;
- [minderjarige01] voorlopig bij de vrouw is op maandag en dinsdag van 16.00 uur tot en met het avondeten;
- de man aan de vrouw, met ingang van 11 april 2022, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige01] van € 37,- per maand zal betalen.
2.6.
Bij beschikking van [datum05] 2023 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] bij de man bepaald en is een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige01] iedere dinsdag met het avondeten bij de vrouw is en om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur (na het eten). Uit de beschikking volgt dat partijen ook op de wachtlijst staan voor ouderschapsbemiddeling. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige01] dat partijen zich voor dit traject in zullen zetten.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – zakelijk weergegeven – de man te bevelen de beschikking van
[datum05] 2023 na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat hij weigert mee te werken aan de uitvoering van de beschikking, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. De man is nalatig de laatste beschikking na te komen, terwijl het op zijn weg ligt om de nakoming van de zorgregeling te stimuleren. De zorgregeling is helemaal gestopt na een incident op 14 maart 2023 waarbij de vrouw in de telefoon van [minderjarige01] heeft gekeken, terwijl hij bij haar was. Toen [minderjarige01] merkte dat zijn moeder in zijn telefoon keek, is hij boos vertrokken. Sindsdien is hij niet meer bij de vrouw geweest. De vrouw heeft de man sindsdien meermalen verzocht de zorgregeling weer na te komen, maar de man werkt hier niet aan mee. De vrouw acht oplegging van een dwangsom daarom nodig.
3.3.
De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Nakoming zorgregeling
4.1.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop bij de beoordeling van de vordering, die ziet op het opleggen aan de man van een dwangmiddel om te bewerkstelligen dat hij de echtscheidingsbeschikking ten aanzien van de zorgregeling nakomt. Uitgangspunt is dat de man de bodembeschikking moet nakomen. Hij moet er, als primair verzorgende ouder van [minderjarige01] waar [minderjarige01] de hoofdverblijfplaats heeft, in beginsel voor zorgdragen dat [minderjarige01] iedere dinsdag met het avondeten bij de vrouw is en dat hij om het weekend van vrijdag tot zondag bij haar verblijft. Indien de man van mening is dat deze regeling niet in het belang van [minderjarige01] is, ligt het op zijn weg om te verzoeken om een wijziging van de zorgregeling of om hoger beroep in te stellen tegen de eindbeslissing. Dat heeft de man tot op heden niet gedaan. Evenmin heeft hij een eis in reconventie ingesteld in deze procedure. De vordering van de vrouw is gelet daarop in beginsel toewijsbaar, tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat zwaarwegende belangen van [minderjarige01] zich ertegen verzetten dat hij nu (onder dwang) contact zal hebben met de vrouw.
4.2.
Gebleken is dat er kort na de bodembeslissing een incident heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige01] en zijn moeder. [minderjarige01] is daar nog altijd erg boos over, met name ook omdat de vrouw er niet direct open over is geweest naar hem toe. Dit is voor [minderjarige01] de concrete aanleiding geweest om niet meer naar de vrouw toe te willen gaan, maar in het gesprek van [minderjarige01] met de voorzieningenrechter heeft hij aangegeven dat het voor hem de druppel was die de emmer deed overlopen na een moeilijke periode rond het uiteengaan van zijn ouders. Hij heeft er blijk van gegeven op dit moment nog steeds grote weerstand te hebben tegen hervatting van het contact met zijn moeder. De man heeft aangegeven dat hij [minderjarige01] wel aanmoedigt om contact met de familie van de vrouw te hebben, maar dat het hem nu niet lukt om [minderjarige01] naar de vrouw te laten gaan.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de echtscheidingsbeschikking, zodat nakoming van die beschikking niet onverkort van de man kan worden gevergd. De weerstand bij [minderjarige01] is op dit moment te groot om de zorgregeling na te komen, laat staan om aan de nakoming een dwangsom te verbinden. Uit het dossier blijkt dat er in de afgelopen jaren meerdere momenten zijn geweest waarop het tussen de vrouw en [minderjarige01] is misgegaan. Ook geven de vele procedures van partijen tot aan de echtscheidingsbeslissing er blijk van dat partijen het moeilijk vinden om elkaar als ouder van [minderjarige01] te respecteren en de ruimte te geven om de zorg voor [minderjarige01] op de eigen manier vorm te geven. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure waren partijen nog bereid om deel te nemen aan een traject voor ouderschapsbemiddeling. Inmiddels heeft de man aangegeven daar niet langer voor open te staan. Deze grote strijd tussen de ouders, waar [minderjarige01] al jaren middenin zit, heeft hem in zekere zin uitgeput. [minderjarige01] heeft daardoor op dit moment geen ruimte om het contact met zijn moeder te herstellen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [minderjarige01] hierin gerespecteerd moet worden en de kans moet krijgen om eerst tot rust te komen. Te zijner tijd kan het contact met zijn moeder hervat worden. [minderjarige01] geeft zelf aan dat het contact met zijn moeder goed was toen partijen nog bij elkaar waren, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat contactherstel in de toekomst zal plaatsvinden. Daarbij ligt het op de weg van de man, bij wie [minderjarige01] nu woont, om het contact met zijn moeder te blijven stimuleren, passend bij hoe het met [minderjarige01] gaat.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat hoewel de zorgregeling zoals bepaald in de echtscheidingsbeschikking formeel geldt, aan de nakoming van die regeling geen dwangsom zal worden verbonden. De vordering van de vrouw wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.5.
Beide partijen hebben gevorderd dat de andere partij in de proceskosten wordt veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet voor een veroordeling van één van partijen in de proceskosten geen aanleiding. Niet is gesteld of gebleken dat er nodeloos is geprocedeerd.
4.6.
De subsidiaire vordering van de man om de proceskosten te compenseren zal als op de wet gegrond worden toegewezen aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2023.
imt