ECLI:NL:RBDHA:2023:9913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
C/09/646582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende ondertoezichtstelling en betrokkenheid van ouders

In deze zaak heeft de vader een kort geding aangespannen tegen een gecertificeerde instelling, terwijl zijn minderjarige zoon in Noord-Nederland verblijft. De voorzieningenrechter heeft alle vorderingen van de vader afgewezen, omdat deze niet goed geïnformeerd was en de juiste procedure niet volgde. De moeder was niet betrokken bij de procedure, wat een belangrijke tekortkoming was. De vader werd bovendien veroordeeld in de kosten van de procedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man onvoldoende informatie had verstrekt over de ondertoezichtstelling van zijn zoon en dat hij de moeder had moeten betrekken in de procedure, aangezien zij ook gezag heeft over de minderjarige. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zaak niet geschikt was voor behandeling in kort geding, omdat er een andere procedure beschikbaar was voor geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De man werd veroordeeld in de proceskosten, omdat hij de gecertificeerde instelling ten onrechte in een andere plaats had gedagvaard, wat leidde tot onnodige reiskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/646582 / KG ZA 23-332
Vonnis in kort geding van 8 juni 2023
in de zaak van
[eiser01]te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam,
tegen:
de [gecertificeerde instelling01]te [plaats01] ,
gedaagde,
verschenen in de persoon van [naam01] en [naam02] .
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘ [gecertificeerde instelling01] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- het verzoek van [gecertificeerde instelling01] om de zaak in [plaats01] te behandelen, waar de man op heeft gereageerd, waarna de voorzieningenrechter heeft medegedeeld dat de zaak in [plaats02] behandeld zal worden;
- de op 25 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd. Na de zitting heeft de man bij e-mail van 30 juni 2023 de door hem op de zitting voorgelezen schriftelijke verklaring overgelegd.
1.2.
De door het [gecertificeerde instelling01] bij e-mail van 24 mei 2023 overgelegde producties en het e-mailbericht van 25 mei 2023 met bijlagen van de zijde van de man heeft de voorzieningenrechter niet in haar oordeel betrokken omdat deze stukken haar pas op de zitting hebben bereikt.
1.3.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De minderjarige [minderjarige01] is op [geboortedatum01] 2016 te [geboorteplaats01] geboren als kind van de man en van [naam03] (hierna ook: de vrouw). De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [voornaam minderjarige01] . [voornaam minderjarige01] woont bij de vrouw.
2.2.
[voornaam minderjarige01] is op [datum01] 2020 voor de duur van drie maanden onder toezicht gesteld van [gecertificeerde instelling02] . De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd. Sinds 12 oktober 2022 staat [voornaam minderjarige01] onder toezicht van het [gecertificeerde instelling01] [plaats01] .

3.Het geschil

3.1.
De man vordert – zakelijk weergegeven –
primair:
  • dat [voornaam minderjarige01] per direct door [gecertificeerde instelling01] wordt aangemeld voor vervolg/specialistisch onderwijs, waarbij de man wordt betrokken in die zin dat de man fysiek aanwezig kan zijn bij het aanmeldgesprek (aan te leveren dossier) en de vervolggesprekken;
  • dat het [gecertificeerde instelling01] per direct een persoonsgebonden budget (PGB) aanvraagt ten behoeve van het gastoudergezin/de specialistische opvang, zodat de (EMDR) behandeling van de vrouw doorgang kan vinden, waarbij de man als 50% gerechtigde kan meebeslissen over het PGB voor de duur van de ondertoezichtstelling, althans voor een jaar;
  • het [gecertificeerde instelling01] per direct het veiligheidsbeleid beëindigt;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dagdeel dat het [gecertificeerde instelling01] hiermee in gebreke blijft en de omgang tussen de man en [voornaam minderjarige01] bemoeilijkt/frustreert;
subsidiair:
- dat het [gecertificeerde instelling01] wordt vervangen door een andere gecertificeerde instelling;
een en ander met veroordeling van het [gecertificeerde instelling01] in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. Volgens de man voert het [gecertificeerde instelling01] zijn taak onvoldoende uit omdat er op dit moment geen onderwijs is geregeld voor [voornaam minderjarige01] en de man teveel buiten de beslissingen rondom [voornaam minderjarige01] wordt gehouden. Daarbij komt dat hij allang weet waar de vrouw en [voornaam minderjarige01] verblijven, zodat het niet nodig is om het adres van [voornaam minderjarige01] geheim te houden. De man betwist dat de veiligheid van de vrouw of [voornaam minderjarige01] in het geding zijn zodat het veiligheidsbeleid kan worden beëindigt en de man onverkort kan worden betrokken in alle zaken aangaande [voornaam minderjarige01] . Het vertrouwen van de man in het [gecertificeerde instelling01] is beschaamd. Daarom wenst de man subsidiair vervanging van het [gecertificeerde instelling01] als gecertificeerde instelling.
3.3.
Het [gecertificeerde instelling01] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid van deze rechtbank
4.1.
Uitgangspunt op grond van artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is dat de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd is. Dat betekent dat in deze procedure de voorzieningenrechter te [plaats01] op grond van de wet bevoegd is.
4.2.
Volgens artikel 110 Rv wordt het verweer dat de rechter niet relatief bevoegd is op straffe van verval van het recht daartoe gevoerd voor alle weren ten gronde. Het [gecertificeerde instelling01] heeft dit verweer niet voor alle weren gevoerd, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet of heeft gezien om de zaak te verwijzen.
4.3.
De man heeft aangevoerd dat deze zaak voortvloeit uit een procedure die aantoonbaar sinds 2020 door deze rechtbank is behandeld. De voorzieningenrechter deelt die visie niet. Voor zover zij de man begrijpt in zijn vordering, ziet de vordering op tenuitvoerlegging van de ondertoezichtstelling. De laatste verlenging van de ondertoezichtstelling is uitgesproken door de rechtbank [plaats01] . Het beginsel van connexiteit levert geen relatieve bevoegdheid op. De man heeft het [gecertificeerde instelling01] onevenredig belast door hen in
[plaats02] te dagvaarden en hierheen te laten afreizen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Uitgangspunt is dat in spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van deze situatie niet gebleken en wel om de navolgende redenen.
4.5.
Het betoog van de man, dat deze procedure voortvloeit uit de beschikking van
[datum] 2023 volgt de voorzieningenrechter niet. In die beschikking is een zorgregeling en een informatieregeling bepaald, waarbij aan de vrouw een plicht ten aanzien van de zorgregeling en de informatieregeling is opgelegd. Hier zien de onderhavige vorderingen van de man in deze procedure niet op.
4.6.
De gevorderde voorzieningen gaan allemaal over de wijze van tenuitvoerlegging van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] . Het had op de weg van de man gelegen om de voorzieningenrechter op voorhand behoorlijk te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling en ten minste de laatste beschikkingen van ondertoezichtstelling in de procedure in te brengen met de daaraan ten grondslag liggende (raads)rapportages. De man heeft dit nagelaten zodat de feiten onduidelijk zijn.
4.7.
Ook had de man de vrouw in de procedure dienen te betrekken, aangezien de vrouw net als de man belast is met het gezag over [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige01] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw, en inhoudelijke beslissingen op deze vorderingen haar mogelijk ook raken. Reeds hierom had de vrouw ook deelgenoot moeten zijn van de procedure. Ook ziet een deel van de vordering op door de vrouw te volgen therapie. Ook daarom had de man de vrouw dienen te betrekken in de procedure.
4.8.
Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter zich een prognose te vormen van het oordeel dat in de bodemprocedure wordt veracht, bij de beantwoording van de vraag of de gevorderde spoedvoorziening ook daadwerkelijk kan worden verleend. In dit geval is er een geëigende, en adequate procedure voorhanden op grond van artikel 1: 262b BW. Die procedure, waarin op verzoek indien nodig op korte termijn een mondelinge behandeling kan worden gepland, kan doorlopen worden als er sprake is van geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Omdat uit dit dossier, bij gebrek aan relevante informatie, nog geen begin van zicht is op wat een bodemrechter zou kunnen beslissen, kan de voorzieningenrechter zich niet naar dit oordeel richten. Deze zaak is daardoor – mede door de manier waarop die is ingestoken - ongeschikt voor behandeling in kort geding.
4.9.
Het primair en subsidiair gevorderde zal om al deze redenen worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
De voorzieningenrechter zal de man op de voet van artikel 237 Rv als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Daarbij weegt ook mee dat de man het [gecertificeerde instelling01] ten onrechte in [plaats02] heeft gedagvaard waardoor zij een flinke reis hebben moeten maken en dat er voor het overige dermate veel op de door de man gekozen insteek van de procedure is aan merken dat er geen plek is voor compensatie van de proceskosten, zelfs al is dit een familierechtelijk getinte procedure. De proceskosten worden begroot op het griffierecht en de in redelijkheid door de rechtbank geschatte reiskosten van
€ 50,- per persoon.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het door de man gevorderde af;
5.2.
veroordeelt de man in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van het [gecertificeerde instelling01] begroot op € 776,--, waarvan € 676,-- aan griffierecht en € 100,- aan reiskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.m. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2023.
imt