ECLI:NL:RBDHA:2023:9934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL22.18586, NL22.6116 en NL22.18587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.M.H. van der Poort – Schoenmakers
  • M.J.J. Roks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier onder medische behandeling en verzoeken om voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'medische behandeling'. Eiser, een Marokkaanse man geboren in 1982, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning omdat hij lijdt aan de gevolgen van een ernstig ongeval. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens twee verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de medische situatie van eiser geen reden is om een uitzondering te maken op de mvv-verplichting, aangezien uit een BMA-advies blijkt dat eiser medisch gezien kan reizen en er geen medische noodsituatie bij uitzetting naar Marokko wordt verwacht.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door de onderbouwende stukken van het BMA-advies niet te overleggen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij uitzetting van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de verzoeken om voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft onderbouwd waarom verblijf in Nederland cruciaal is voor zijn betrokkenheid bij de beroepsprocedure en het strafrechtelijke onderzoek naar het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers:
  • NL22.18586 (beroep);
  • NL22.6116 (voorlopige voorziening I);
  • NL22.18587 (voorlopige voorziening II).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.18586) ingesteld. Ook heeft eiser in deze procedure twee verzoeken om een voorlopige voorziening (NL22.6116, NL22.18587) ingediend bij de voorzieningenrechter.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser wenst, zonder over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te beschikken, een verblijfsvergunning in Nederland onder de beperking ‘medische behandeling’, omdat hij lijdt aan de gevolgen van een ernstig ongeval, waarbij hij op 25 augustus 2021 van een gebouw gevallen is.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen geldige mvv heeft en ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. De medische situatie van eiser is geen reden om een uitzondering te maken. Uit het BMA-advies van 22 maart 2023 blijkt namelijk dat eiser medisch gezien kan reizen en op korte termijn geen medische noodsituatie bij uitzetting naar Marokko wordt verwacht. Verweerder heeft deze conclusie in het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder handelt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Verweerder heeft namelijk ten onrechte de onderbouwende stukken van het BMA-advies niet opgestuurd. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met het feit dat eiser nog steeds onder medische behandeling staat vanwege de gevolgen van een zwaar ongeluk en daardoor niet uit Nederland kan vertrekken. Ook wil eiser in Nederland verblijven om betrokken te blijven bij de behandeling van deze beroepsprocedure en het gestelde (strafrechtelijke) onderzoek naar het ongeval waar hij in 2021 bij betrokken was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Het BMA-advies
4.1
Volgens vaste rechtspraak [1] is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder dient op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ervan te vergewissen dat een door hem gebruikt deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende inzichtelijk en concludent is. [2] Als dit het geval is, dan mag verweerder in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiser om de juistheid van het deskundigenadvies te betwisten, bijvoorbeeld aan de hand van een contra-expertise. Met verklaringen van behandelaars kan eiser de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank geven de beroepsgronden en de in beroep overgelegde stukken geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of zorgvuldigheid van het BMA-advies van 22 maart 2022. De stelling van eiser dat het niet overleggen van de onderbouwende stukken van het BMA-advies maakt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats overweegt de rechtbank daartoe dat de stukken waarop de arts van BMA het advies heeft gebaseerd in het advies zijn genoemd. Er is geen rechtsregel die bepaalt dat BMA deze stukken moet toevoegen aan het advies. Verweerder heeft er in het primaire en het bestreden besluit op gewezen dat de onderliggende stukken van het advies door eiser kunnen worden opgevraagd bij het BMA.
4.3
Voor zover eiser vindt dat verweerder onvoldoende rekening gehouden heeft met het belang dat eiser heeft bij voortzetting van zijn huidige behandelingen in Nederland en dat het bestreden besluit daarom onzorgvuldig is voorbereid, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Op grond van het geldende beleid wordt door het BMA ten eerste onderzocht of bij feitelijke uitzetting van eiser risico op een medische noodsituatie ontstaat. In deze beoordeling door het BMA wordt expliciet meegenomen wat de effecten zijn van het uitblijven van behandelingen ten gevolge van de uitzetting van eiser, zoals in dit geval blijkt uit punt 3 en 4 van het BMA-advies van 22 maart 2022. Niet valt daarom in te zien waarom verweerder of het BMA geen rekening gehouden heeft met het belang van eiser om zijn behandelingen in Nederland voort te zetten. Uit het overige dat in beroep is aangevoerd zijn ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het BMA-advies af te leiden. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid en zorgvuldigheid van het BMA-advies van 22 mart 2022 te twijfelen en de rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder dit BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Verweerder heeft voorts op goede gronden geconcludeerd dat bij uitzetting van eiser geen medische noodsituatie zal ontstaan en op grond van het geldende beleid wordt in het gegeven geval dan ook niet meer toegekomen aan de beoordeling van de beschikbaarheid of feitelijke toegankelijkheid van de voor eiser gewenste medische zorg in Marokko. Eiser heeft niet beargumenteerd waarom verweerder niet van het geldende beleid mocht uitgaan en de rechtbank acht dit beleid ook niet kennelijk onredelijk.
4.4.
Voor zover eiser tot slot betoogt dat verweerder van uitzetting dient af te zien, omdat eiser nauw betrokken wenst te blijven bij behandeling van deze beroepsprocedure en het eventuele (strafrechtelijke) onderzoek naar de toedracht van het ongeval, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Niet valt in te zien waarom eiser in Nederland dient te verblijven om betrokken te kunnen blijven bij de genoemde procedures. Eiser kan door middel van moderne communicatiemiddelen op afstand contact houden met zijn gemachtigde en andere betrokken professionals om inspraak op de genoemde procedures uit te kunnen oefenen. Niet onderbouwd is waarom in het gegeven geval verblijf in Nederland cruciaal is voor eiser om betrokken te blijven bij deze procedures en onderzoeken. Het betoog slaagt niet.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Beide verzoeken om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan inzake het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [3] .
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort – Schoenmakers , (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak in het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraken op de verzoeken om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
2.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011, ECLI:NL:RVS:2018:3852.
3.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Awb.