ECLI:NL:RBDHA:2023:9936
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
- Rechtspraak.nl
Weigering visum kort verblijf wegens onvoldoende middelen van bestaan en niet voldoen aan de vereisten van de Visumcode
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken, die als verweerder optreedt. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar dochter in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd echter afgewezen op basis van onvoldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het verblijf als voor de terugreis naar Turkije. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat verweerder de inkomsten van haar dochter, die als garantsteller fungeert, ten onrechte onvoldoende heeft geacht.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 7 juni 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan het middelenvereiste zoals gesteld in de Visumcode. De rechtbank overwoog dat de in artikel 32 van de Visumcode genoemde redenen voor visumweigering afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Eiseres en haar dochter beschikten niet over de benodigde middelen om aan het richtbedrag te voldoen, en de rechtbank oordeelde dat de hoorplicht in bezwaar niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de beoordeling.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de voorwaarden van artikel 32 dwingende weigeringsgronden zijn. De rechtbank concludeerde dat de eerdere stelling van eiseres dat bij eerdere aanvragen wel een visum was verleend, niet relevant was, omdat deze niet met bewijsstukken was onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.J. Roks.