ECLI:NL:RBDHA:2023:9938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL22.9011, NL22.9013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
  • M.J.J. Roks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord Brexit en rechtmatig verblijf als Unieburger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, onderdaan van het Verenigd Koninkrijk, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord Brexit aangevraagd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris geweigerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een beroep dat de eiseres had ingesteld tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris, waarin het bezwaar van de eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres van 15 maart 2018 tot 1 augustus 2019 rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, maar dat dit rechtmatig verblijf is geëindigd bij een besluit van 30 maart 2021. Dit besluit is in rechte vast komen te staan door een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 9 maart 2022. De eiseres heeft aangevoerd dat zij rechtmatig verblijf zou moeten hebben op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geconcludeerd dat de eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord.

De rechtbank heeft ook de hoorplicht in bezwaar beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen van de eiseres, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.9011 (beroep) en NL22.9013 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2022 (primaire besluit) heeft verweerder een verblijfsdocument voor bepaalde tijd op grond van het Terugtrekkingsakkoord [1] aan eiseres geweigerd.
Bij besluit van 11 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.9011) ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL22.9013) te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1968 en is onderdaan van het Verenigd Koninkrijk. Eiseres heeft van 15 maart 2018 tot en met 1 augustus 2019 rechtmatig verblijf in Nederland gehad als economisch niet-actief burger van de Unie. Bij besluit van 30 maart 2021 is vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van eiseres als Unieburger is geëindigd. Dit besluit is bij uitspraak [2] van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 9 maart 2022 in rechte vast te komen staan. Eiseres wenst momenteel voortgezet verblijf in Nederland op grond van artikel 18 en 19 van het eerdere genoemde Terugtrekkingsakkoord en het toepasselijke nationale beleid [3] .
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond te voldoen aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als Unieburger als bedoeld in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In bezwaar heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd en bovendien geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van het Terugtrekkingsakkoord, omdat bij voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 9 maart 2022 de beëindiging van het verblijfsrecht als burger van de Unie in 2021 in rechte is vast komen staan. Voortzetting van dit verblijfsrecht als Unieburger is voor eiseres dan ook niet meer mogelijk.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert ten eerste aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen rechtmatig verblijf op grond van art. 8.12 Vb heeft aangenomen voor eiseres, nu in eiseres in de periode 15 maart 2018 tot 1 augustus 2019 rechtmatig verblijf heeft gehad. Deze rechten gaan daarna niet verloren volgens eiseres. Ook dient eiseres na beëindiging van het verblijfsrecht in 2021 als werkzoekende beschouwd te worden en op grond daarvan komt aan eiseres rechtmatig verblijf toe op grond van artikel 8.12 lid onder c van het Vb. Eiseres heeft hiertoe uitvoerig verklaard en haar inspanningen voldoende aangetoond. Verder had verweerder eiseres moeten horen in onderhavig besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat bij het besluit van 30 maart 2021 is vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres als burger van de Unie is geëindigd. Na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 9 maart 2022 is dit besluit in rechte vast komen te staan. Partijen twisten in beroep over de vraag of eiseres in deze procedurerechtmatig verblijf in de Unie had als werknemer dan wel als werkzoekende op grond van artikel 8.12 van het Vb. Indien eiseres rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8.12 van het Vb, kan zij namelijk in aanmerking komen voor voortgezet verblijf op grond van het Terugtrekkingsakkoord. Ook in geschil is of de hoorplicht in bezwaar is geschonden.
Rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12 Vb
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres niet voor een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord in aanmerking komt. Bij besluit van 30 maart 2021 is namelijk vast komen staan dat eiseres na beëindiging van de relatie met haar ex-partner geen rechtmatig verblijf meer heeft gehad in Nederland op grond van artikel 8.12 van het Vb. Om die reden valt eiseres niet meer onder het Terugtrekkingsakkoord en verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook op goede gronden geconcludeerd dat eiseres alleen om die reden niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord. Eiseres heeft gelet op het bovenstaande vanaf 1 januari 2021 te gelden als niet-rechtmatig verblijvende derdelander en kan daarom geen rechten meer ontlenen aan artikel 8.12 van het Vb, vanwege het enkele feit dat eiseres geen Unieburger meer is. Dat eiseres blijkens de overgelegde stukken in de afgelopen periode wisselende inkomsten heeft gehad , maakt dit oordeel niet anders.
Hoorplicht
6. Tot slot volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de hoorplicht is geschonden. Verweerder mocht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien, omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en de aangevoerde bezwaargronden, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder dus mogen afzien van horen in bezwaar.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan inzake het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] .
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot -Brittannië en Noord- Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C-384 I/01.
2.ECLI:NLRBAMS:2022:1160.
3.Zie paragraaf B13/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Awb.