ECLI:NL:RBDHA:2023:9940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL22.15646, NL22.15647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.M.H. van der Poort – Schoenmakers
  • M.J.J. Roks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende financiële afhankelijkheid van referente

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER om bij zijn zus, een Unieburger, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet had aangetoond dat hij ten laste kwam van zijn zus, zoals vereist door de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de financiële ondersteuning van de zus aan de eiser weliswaar reëel was, maar niet noodzakelijk. De eiser ontving in Spanje een eigen werkloosheidsuitkering, waardoor niet duidelijk was waarom hij aanvullende ondersteuning nodig had van zijn zus. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het verblijfsdocument en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank benadrukte dat er geen bijzondere afhankelijkheidsverhouding was die een verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het VWEU rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is op 25 juli 2023 bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.15646 en NL22.15647

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.15646) ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.15647) te treffen.
Verweerder heeft op 16 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser, referente en hun zus mevrouw O. El Moussaoui zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Als tolk is verschenen M. Chaker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser wenst verblijf in Nederland bij zijn zus, mevrouw [naam] (referente), die de Spaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft een aanvraag gedaan tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit blijkt dat eiser rechtmatig verblijf als familielid van een gemeenschapsonderdaan heeft in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Deze afwijzing is bij het bestreden besluit gehandhaafd, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten laste komt van referente, zoals bedoeld in artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder a en b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat de financiële ondersteuning door referente aan eiser weliswaar reëel is, is niet duidelijk of deze financiële ondersteuning ook noodzakelijk is. Eiser heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat hij vanwege zijn sociale en economische situatie niet in zijn eigen basisbehoefte kan voorzien. Bovendien voldoet referente ook niet aan het vereiste van voldoende, zelfstandige middelen van bestaan.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door al een beslissing op het bezwaar te nemen, voordat eiser het stuk had overgelegd waaruit de familierechtelijke relatie met referente blijkt. Verder voert eiser aan dat verweerder aan hem een verblijfsdocument diende te verstrekken, gelet op de bijzondere omstandigheden en zwaarwegende belangen in zijn geval. Referente heeft een handicap en is voor haar gezondheid en welbevinden afhankelijk van eiser. Zonder hem verkeert referente in een moeilijke situatie. Wederzijds is eiser ook afhankelijk van referente, ten aanzien van de financiële ondersteuning die zij biedt.
4. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op de aangevoerde beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op grond van het geldende beleid [2] geldt dat een derdelander ten laste komt van een familielid [3] , zijnde een burger van de Unie, als deze derdelander in het land van herkomst - gelet op zijn financiële en sociale toestand - materiële steun nodig heeft om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien. Peilmoment voor dit ‘ten laste komen van’ is het moment van de aanvraag door de derdelander. Deze materiële ondersteuning dient op grond van vaste rechtspraak [4] van het Hof van Justitie van de Europese Unie noodzakelijk en reëel te zijn. Aangenomen wordt dat de materiële ondersteuning slechts noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoefte voorziet. Verweerder neemt slechts aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid tenminste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald die voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten laste van referente komt. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat de financiële bijdrage door referente reëel is, is niet gebleken dat deze ondersteuning door referente ook noodzakelijk is. Uit de overgelegde verklaring van het Spaanse Ministerie van Arbeid en Sociale Economie van 18 augustus 2021 volgt namelijk dat eiser in Spanje een eigen werkloosheidsuitkering ontving. Niet duidelijk wordt waarom aanvullende materiële ondersteuning door referente noodzakelijk is, bovenop deze uitkering. Uit het overgelegde stuk dat stelt dat eiser en referente hebben samengewoond, blijkt dit evenmin. Ten aanzien van de verklaring van referente dat zij afhankelijk is van eiser in verband met haar handicap, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat dit niet tot afgifte van het gevraagde verblijfsdocument kan leiden, nu daarvoor vereist is dat eiser afhankelijk is van referente, die Unieburger is, en niet andersom.
5.2
Bovendien is niet in geschil dat referente een WAJONG-uitkering ontvangt in Nederland. Verweerder mocht reeds op grond daarvan concluderen dat referente niet voldoet aan het vereiste van voldoende middelen van bestaan, nu referente deze uitkering uit de openbare kas ontvangt en referente om die reden niet als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, onder b van het Vb aangemerkt kan worden. Verweerder had om deze reden alleen al de aanvraag van eiser kunnen afwijzen. Dat verweerder op het bezwaar van eiser heeft beslist zonder het gelegaliseerde stuk over de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente af te wachten, doet aan dit oordeel niet af. Ook al had verweerder dit stuk afgewacht en stond ten tijde van het bestreden besluit de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente vast, dan nog zou dit het bestreden besluit niet anders hebben gemaakt, nu duidelijk is dat aan de overige voorwaarden voor het hier gevraagde verblijfsdocument niet is voldaan.
5.3
Voor zover eiser tot slot betoogt dat hij een verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU [5] , overweegt de rechtbank dat daarvoor vereist is dat een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen eiser en referente, dat eiser op geen enkele wijze van referente gescheiden kan worden en dat een verblijfsweigering ertoe zal leiden dat de Unieburger verplicht is om het grondgebied van de Unie te verlaten. Van een dergelijk bijzonder geval – zoals volgt uit vaste rechtspraak [6] van het Hof van Justitie - is hier niet gebleken. Referente heeft enkel gesteld - maar niet onderbouwd - dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding. Evenmin is onderbouwd dat eiser de enige is die de benodigde hulp aan referente kan bieden. Verweerder heeft daarom op goede gronden mogen oordelen dat eiser niet in aanmerking komt voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [7] .
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort – Schoenmakers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak in het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zoals bedoeld in artikel 8.7, derde lid, aanhef, en onder a en b, van het Vb.
4.Zie de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 9 januari 2007, C-1/05, ECLI:EU:C:2007:1 en van 16 januari 2014, C-423/12, ECLI:EU:C:2014:16.
5.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
6.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van 8 mei 2018, C-82/16, ECLI:EU:C:2018:308, r.o. 65 en 67.
7.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).