ECLI:NL:RBDHA:2023:9949
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorzieningen in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 15 juli 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Bovendien is er geen beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar, terwijl de termijn daarvoor inmiddels is verstreken.
Hierdoor kan er geen toepassing worden gegeven aan artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, en concludeert de voorzieningenrechter dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.