In deze zaak heeft eiseres, woonachtig aan de [adres] te [plaats], een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitweg. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag op 3 december 2020 geweigerd, en het bezwaar van eiseres tegen deze weigering is op 3 november 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden en heeft de zaak op 3 januari 2024 behandeld. In een eerdere uitspraak van 19 februari 2024 heeft de rechtbank de uitspraak van 3 januari 2024 laten vervallen, omdat er geen beslissing was genomen over het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres niet kan worden beschouwd als een aanvraag voor een omgevingsvergunning, omdat er geen sprake is van een uitweg in de zin van de wet. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiseres kan een nieuw verzoek indienen bij het college. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, en heeft zij de Staat veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.472,- en de kosten voor het verzoek om schadevergoeding op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 februari 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.