ECLI:NL:RBDHA:2024:10070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
NL24.1453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een nareisaanvraag en de vaststelling van een verbeurde dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2023. In die uitspraak is bepaald dat verweerder binnen twee weken moet beslissen op de nareisaanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Verweerder heeft aangegeven dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend tot een beslissing te komen. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een schriftelijke ingebrekestelling. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres, waardoor het beroep terecht is ingediend en kennelijk gegrond is. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Tevens moet verweerder een dwangsom van € 200,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 187,- moet door verweerder worden vergoed.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1453
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2023.¹ In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken moet beslissen op de nareisaanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
1.1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.²
Beoordeling door de rechtbank
2. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. Tegen deze achtergrond is het de rechtbank bekend dat verweerder primair verzoekt om het beroep van eiseres aan te houden. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.³ Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.⁴

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:17522.

2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 11 oktober 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.⁵ De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.⁶ In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.⁷
6. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.⁸ De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn. De rechtbank zal deze uitgangspunten ook in deze zaak toepassen.
7. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Hij heeft na de uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2023 bovendien geen (kenbare) actie ondernomen. De stand van zaken in het dossier van eiseres is dus sindsdien onduidelijk. De rechtbank vindt het daarom passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen op de aanvraag van eiseres.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
8. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de reeds verbeurde dwangsom van € 7.500,- vast te stellen. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming⁹ ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer wordt gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De bevoegdheid tot het vaststellen van een reeds verbeurde dwangsom is dus niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 april 2020.¹⁰ Dat betekent dat eiseres de bestuursrechter niet kan vragen om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen, maar zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak wel dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in deze uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.¹¹
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
10. Eiseres heeft de rechtbank tevens verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te

5.ECLI:NL:RVS:2021:774.

6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9
Kamerstukken II2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51.
11 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
stellen. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.¹² In het geval dat aan een eerdere, door de rechtbank bepaalde beslistermijn geen gevolg wordt gegeven, is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.¹³
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
12 Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
13 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
t