ECLI:NL:RBDHA:2024:10138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL23.5878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Weerkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod; rechtsgeldigheid en vertrektermijn

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse staatsburger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 21 februari 2023 door de staatssecretaris was opgelegd. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van het besluit, omdat hij stelde dat het niet aan hem was uitgereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit correct aan eiser is uitgereikt, ondanks dat er slordigheden waren in de formulering van het besluit, zoals het ontbreken van een kruisje bij de vertrektermijn van 0 dagen. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van het bestreden besluit en de eerdere communicatie voldoende duidelijkheid bood over de onmiddellijke vertrekverplichting van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor het toepassen van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de slordigheden niet van dien aard waren dat eiser benadeeld was. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5878

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechter doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd omdat hij heeft vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Daarnaast heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. Omdat verweerder heeft vastgesteld dat hij in dit besluit de passage “De vreemdeling dient binnen een termijn van 0 dagen de lidstaten van de EU (…) te verlaten” abusievelijk niet had aangekruist, heeft hij een aanvullend proces-verbaal uitgevaardigd op 23 februari 2023, waarmee de omissie in het bestreden besluit wordt hersteld.
3. Eiser bestrijdt niet de grondslag van het bestreden besluit, maar meent dat niet blijkt dat dit onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. Dit standpunt wordt volgens eiser bevestigd door het tijdstip van de digitale ondertekening van het bestreden beluit, gelegen ruim twee uur na de oplegging van het terugkeerbesluit. Ook uit de versie van de beschikking met een natte handtekening blijkt niet dat dit aan eiser is uitgereikt. Eiser baseert hierop zijn standpunt dat het bestreden besluit niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en daarom moet worden vernietigd.
4. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat uit het terugkeerbesluit niet duidelijk blijkt binnen welke termijn eiser de Europese Unie dient te verlaten. Het aanvullend bestreden proces-verbaal van 23 februari 2023 kan het gebrek van kenbaarheid en toetsbaarheid niet ondervangen, temeer daar ook van dit aanvullend proces-verbaal niet is gebleken dat eiser daarmee bekend is geworden.
5. Naar aanleiding van het door eiser ingestelde beroep heeft verweerder op 9 maart 2023 nog een aanvullend proces-verbaal aan het digitale dossier toegevoegd. In dit aanvullend proces-verbaal verklaart de verbalisant dat hij zowel het bestreden besluit van 21 februari 2023 als het aanvullend proces-verbaal van 23 februari 2023, voorzien van natte handtekening, op de genoemde data aan eiser heeft uitgereikt.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het aanvullend proces-verbaal van 9 maart 2023 afdoende blijkt dat zowel het bestreden besluit als het aanvullend proces-verbaal van 23 februari 2023 aan eiser zijn uitgereikt. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat op grond van het bestreden besluit al voldoende duidelijk was dat eiser een vertrektermijn werd onthouden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. In het aanvullend proces-verbaal van 9 maart 2023 verklaart de verbalisant persoonlijk op ambtseed / ambtsbelofte dat hij het bestreden besluit en het aanvullend proces-verbaal van 23 februari 2023 aan eiser heeft uitgereikt. De rechtbank heeft geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van deze verklaring. Bovendien heeft eiser tijdig, op 27 februari 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 3 maart 2023 heeft hij de gronden van dit beroep aangevuld. In deze gronden wordt gerefereerd aan zowel het bestreden besluit als aan het aanvullend proces-verbaal van 23 februari 2023. Op basis van deze gegevens komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit correct aan eiser is uitgereikt.
8. Ten aanzien van de vertrektermijn stelt de rechtbank vast dat in het bestreden besluit inderdaad een kruisje ontbreekt vóór de zin “De vreemdeling dient binnen een termijn van 0 dagen de lidstaten van de EU (...) te verlaten.” Op pagina 4 van het bestreden besluit staat echter wel aangekruist: "De hierboven aangegeven redenen waarom aan de vreemdeling geen verdere vertrektermijn wordt gegund en deze onmiddellijk de lidstaten van de EU (...) moet verlaten zijn hem tijdens het gehoor voorgehouden." Bij de motivering van het opleggen van een inreisverbod op pagina 7 van het bestreden besluit staat bovendien dat het inreisverbod wordt opgelegd omdat aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd waarbij hij de EU onmiddellijk dient te verlaten. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit, in combinatie met het voorafgaande gehoor voldoende duidelijk blijkt dat eiser een vertrektermijn van 0 dagen wordt opgelegd, en dat hij Nederland derhalve onmiddellijk dient te verlaten.
9. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit juist is uitgereikt en de vertrektermijn voor eiser voldoende kenbaar was. Het beroep is daarom ongegrond. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of er aanleiding is voor het toepassen van artikel 6:22 Awb, op basis waarvan de rechtbank aan een gebrek voorbij kan gaan omdat de belanghebbende niet is benadeeld. Die aanleiding is er niet. De slordigheden in het bestreden besluit zijn niet van die aard dat er sprake is van een gebrek.
10. Omdat het beroep ongegrond is komt eiser niet in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2024 door mr. L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.