Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 2 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn referent, die hij als neef beschouwde, te bezoeken. De aanvraag werd op 11 mei 2023 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 29 februari 2024 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 7 juni 2024 behandeld.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag niet terecht was, omdat de verweerder onvoldoende had aangetoond dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum. De rechtbank stelde vast dat de verweerder de hoorplicht had geschonden, aangezien eiser niet was gehoord over zijn bezwaren. De rechtbank benadrukte dat in vreemdelingenzaken het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord, vooral wanneer er beoordelingsruimte is en de beslissing afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om eiser alsnog te horen en het bezwaar opnieuw te beoordelen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 en het griffierecht van € 187 diende vergoed te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.