ECLI:NL:RBDHA:2024:10145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.13685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van sociale en economische binding met Marokko en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 2 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn referent, die hij als neef beschouwde, te bezoeken. De aanvraag werd op 11 mei 2023 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 29 februari 2024 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 7 juni 2024 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag niet terecht was, omdat de verweerder onvoldoende had aangetoond dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum. De rechtbank stelde vast dat de verweerder de hoorplicht had geschonden, aangezien eiser niet was gehoord over zijn bezwaren. De rechtbank benadrukte dat in vreemdelingenzaken het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord, vooral wanneer er beoordelingsruimte is en de beslissing afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om eiser alsnog te horen en het bezwaar opnieuw te beoordelen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 en het griffierecht van € 187 diende vergoed te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13685

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 29 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1985 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 2 mei 2023 verzocht om afgifte van een visum kort verblijf om referent, [referent] , te kunnen bezoeken.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. In dat kader heeft verweerder overwogen dat eiser de gestelde relatie tussen hem en referent niet aannemelijk heeft gemaakt dan wel aangetoond. Dit is van belang omdat eiser bij de aanvraag heeft aangegeven op familiebezoek bij zijn neef te willen gaan, echter bleek referent geen familie, maar een goede vriend van eiser te zijn. Bovendien is er volgens verweerder redelijke twijfel over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Volgens verweerder is niet aangetoond dat eiser in Marokko over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt en verder is sprake van een geringe sociale en economische binding met Marokko. Dit maakt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser tijdig zal terugkeren naar Marokko.
3. Eiser stelt in beroep dat het primaire besluit standaard gemotiveerd is en hem niet duidelijk is waarop de afwijzing in bezwaar in stand is gebleven. Eiser stelt voorts dat verweerder een te hoge lat hanteert. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf meent eiser in bezwaar op juiste wijze uiteengezet te hebben. Hij heeft toegelicht dat hij referent beschouwt als zijn neef. Zij hebben dit aangevoerd omdat hun relatie verder gaat dan enkel een eenvoudige vriendschap. Verweerder had dit na kunnen vragen tijdens een hoorzitting. Ook de sociale en economische binding met Marokko meent eiser voldoende te hebben aangetoond, mede middels de ingevulde vragenlijst. Eiser woont zijn hele leven in Marokko. Dat hij ongehuwd is en geen kinderen heeft doet hier niet aan af. Eiser stelt verder dat blijkt van inkomen in het land van herkomst. Hij heeft inkomensgegevens overgelegd waaruit een economische band met Marokko blijkt. Verweerder gaat hier ten onrechte aan voorbij. Eiser meent eenduidig te hebben verklaard over zijn werkzaamheden en niet valt in te zien dat uit die werkzaamheden geen inkomsten worden gegenereerd. Zo heeft hij ook bankschriften overgelegd, waaruit blijkt van bijschrijvingen op die bankrekening en dat er voldoende saldo op zijn rekening staat. Eiser meent tot slot dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [1] kan verweerder van het horen afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De Afdeling [2] heeft op 6 juli 2022 [3] een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beoordelingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Verder volgt uit de uitspraak van 6 juli 2022 dat terughoudend moet worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als relevante omstandigheid heeft de Afdeling onder meer genoemd de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van de verzochte informatie. De vuistregel is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangenomen dat eiser de enige aandeelhouder dan wel manager is van [bedrijf] , maar eiser zou onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hij daarmee een substantieel en regelmatig inkomen genereert. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar nadere stukken heeft ingebracht ter onderbouwing van de gestelde inkomsten uit bedrijfsmatige activiteiten, in aanvulling op de diverse documenten die hij bij de aanvraag al heeft overgelegd. Zo heeft hij onder andere een overzicht van de vennootschapsbelasting overgelegd en een overzicht van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] . Daarmee probeert eiser aan te tonen dat er reële bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Ook heeft hij bankafschriften overgelegd van zijn privé bankrekening over de periode van 1 januari 2023 tot 18 april 2023. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat onduidelijk is wat de herkomst is van het geld op de privé bankrekening van eiser. Ook heeft eiser jaarstukken over 2022 overgelegd, maar verweerder stelt dat het onduidelijk is of een boekhouder deze heeft opgesteld. Verder heeft verweerder ter zitting gesteld dat de overgelegde facturen relatief weinig zijn in vergelijking met het geld dat eiser stelt te verdienen.
6. In de bezwaarfase heeft eiser zich naar het oordeel van de rechtbank actief ingespannen om zijn economische situatie en de daarmee gepaard gaande binding met Marokko nader toe te lichten. Voorts heeft eiser met het invullen van de vragenlijst nadere informatie verstrekt over zijn sociale binding met Marokko. Uit die vragenlijst blijkt dat eiser over een uitgebreide familie beschikt in Marokko als ook dat referent drie keer eerder personen uit Marokko voor een bezoek in Nederland heeft ontvangen en dat die personen allemaal tijdig zijn teruggekeerd naar Marokko. Voor zover er volgens verweerder nog onduidelijkheden zijn over bijvoorbeeld de stortingen op de privé bankrekening van eiser, de jaarstukken of de overgelegde facturen en de relatie tussen eiser en referent, ligt het juist op de weg van verweerder om eiser daarover te horen en kan niet worden gesproken van een kennelijk ongegrond bezwaar. Gelet hierop had verweerder aanleiding moeten zien om eiser, eventueel samen met referent, dan wel los van elkaar, te horen in de bezwaarfase. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser, al dan niet samen met referent, in bezwaar.
7. Het beroep van eiser is gegrond, omdat in de bezwaarfase ten onrechte geen gehoor heeft plaatsgevonden. Wat eiser verder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. [4] Dit betekent dat verweerder eiser en/of referent alsnog moet horen en het bezwaar daarna opnieuw moet beoordelen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. In de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750
(duizendzevenhonderdvijftig euro);
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 28 juni 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Algemene wet bestuursrecht.