ECLI:NL:RBDHA:2024:10147
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep inzake visumaanvraag voor kort verblijf
Op 27 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 23/15015, AWB 23/15016 en AWB 23/15017. Verzoekers, bestaande uit drie personen met V-nummers, hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaarschrift tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Tijdens de procedure hebben de verzoekers hun beroepen ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat een familielid niet onder de omschrijving valt van wie een veroordeling in de proceskosten kan betreffen, zoals beschreven in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, ondanks het feit dat de verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Wel is de rechtbank van oordeel dat de verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184 per beroepschrift te vergoeden. Verzoekers dienen zich hiervoor tot de verweerder te wenden.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.