ECLI:NL:RBDHA:2024:10159
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn familie in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 1 juli 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had zijn aanvraag op 5 december 2022 ingediend, en de staatssecretaris bevestigde de ontvangst op 19 december 2022. Volgens de Vreemdelingenwet 2000 diende er binnen 90 dagen een besluit genomen te worden, maar deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 26 oktober 2023 in gebreke gesteld, en het beroep is op 21 maart 2024 ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist. Eiser verzocht de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de verbeurde dwangsom vast te stellen en de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen. De rechtbank legde de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalde dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurd wordt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens werd vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen had verbeurd.
De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en tot vergoeding van het griffierecht van € 187. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en biedt de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending.