ECLI:NL:RBDHA:2024:10177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 26 april 2024 en eerder getoetst in een uitspraak van 14 mei 2024. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 27 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling rechtmatig is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft voldoende voortvarend gehandeld, ondanks de argumenten van eiser dat er onvoldoende zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, en dat de staatssecretaris niet gehouden is om meer handelingen te verrichten gezien de relatief korte duur van de inbewaringstelling en de niet meewerkende houding van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 26 april 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 14 mei 2024. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 27 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 14 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 7 mei 2024) van de maatregel rechtmatig was.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld gedurende de inbewaringstelling. Uit de voortgangsrapportage volgt namelijk dat er nog geen presentatie in persoon is gepland. Daarbij heeft het van 28 mei tot 18 juni 2024 geduurd voordat er weer werd gerappelleerd door de staatssecretaris. Dat houdt in dat de staatssecretaris drie weken stil heeft gezeten.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris op 1 en 30 mei 2024 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [2] Aangezien de staatssecretaris op 30 mei 2024 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser, heeft de staatssecretaris gedurende de drie weken tussen de schriftelijke rappels een uitzettingshandeling verricht. Het betoog van eiser is onvoldoende om te stellen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld gedurende de inbewaringstelling. Mede gelet op de relatief korte duur van de inbewaringstelling en zijn niet meewerkende houding is de staatssecretaris niet gehouden om meer handelingen te verrichten.
Ontbreekt zicht op uitzetting?
7. De staatssecretaris voert tot slot aan dat zicht op uitzetting ontbreekt binnen een redelijke termijn. Eiser is nog niet in persoon gepresenteerd noch is er een presentatie gepland. Verder zijn er geen andere aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat aan eiser binnen redelijke termijn een laissez-passer zal worden verstrekt. De rappels lijken ook tevergeefs te zijn.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft onlangs geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. [3] Dat er nog geen presentatie in persoon is gepland maakt niet dat zicht op uitzetting ontbreekt. Gezien de relatief korte duur van de inbewaringstelling en de niet meewerkende houding kan nog niet worden geconcludeerd dat er geen laissez-passer zal worden afgegeven. Dat er geen aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat zicht op uitzetting bestaat, volgt de rechtbank gelet op voorgaande niet. De rechtbank ziet in geval van eiser geen reden voor een ander oordeel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 14 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7325.
2.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
3.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.