ECLI:NL:RBDHA:2024:10225
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke kader van tijdelijke bescherming
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die niet in aanmerking kwam voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Het bestreden besluit, genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 augustus 2023, werd door de verzoeker bestreden. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in zijn verzoekschrift geen gronden heeft vermeld, wat in strijd is met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb. De verzoeker is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar heeft geen gronden ingediend binnen de gestelde termijnen.
Gelet op het ontbreken van de benodigde gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.