ECLI:NL:RBDHA:2024:1023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL23.32187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitzetting en verblijfsvergunning

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had ingetrokken en een terugkeerbesluit had genomen, inclusief een inreisverbod van tien jaar. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet totdat er op zijn bezwaarschrift was beslist.

De staatssecretaris heeft in een brief van 18 januari 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft de zaak buiten zitting behandeld, nadat partijen toestemming hadden gegeven om dit te doen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker afgewogen tegen die van de staatssecretaris en, gezien het ontbreken van verzet van de staatssecretaris, besloten om het verzoek toe te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten voor de rechtsbijstand van verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Ruiter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32187

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. Met het besluit van 20 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aan verzoeker verleende reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken vanaf 9 december 2013, een terugkeerbesluit genomen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van
tien jaar.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van 10 oktober 2023 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat de staatssecretaris zal worden verboden om verzoeker uit te zetten totdat er op het bezwaarschrift zal zijn beslist en de beroepstermijn tegen die beslissing zal zijn verstreken.
1.2.
Bij brief van 18 januari 2024 heeft de staatssecretaris de rechtbank bericht zich niet te verzetten ten aanzien van hetgeen is verzocht, voor zover dit ziet op het niet uitzetten totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
1.3.
Het verzoek zou op 24 januari 2024 op zitting worden behandeld. Partijen hebben de voorzieningenrechter op voorhand toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak buiten zitting af te doen. De rechtbank heeft daarna het onderzoek op 23 januari 2024 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Wanneer tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als verzoeker daarom vraagt. Dit kan alleen als er sprake is van onmiddellijke spoed. Dit betekent dat de beslissing op het bezwaar absoluut niet kan worden afgewacht. Om dit te beoordelen moet de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker afwegen tegen de belangen van de staatssecretaris. Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
3. Nu de staatssecretaris zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook overigens geen beletselen ziet om deze toe te wijzen, zal worden beslist als hierna aangegeven.
4. Er bestaat aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit Proceskosten bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Omdat verzoeker is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten van verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.