ECLI:NL:RBDHA:2024:1025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
23/2519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het verlies van Nederlanderschap en Unieburgerschap bij langdurig verblijf buiten de EU

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024, wordt het beroep van eiseres, een in Brazilië woonachtige vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van haar paspoortaanvraag beoordeeld. Eiseres, die in 1991 in Brazilië is geboren en in 2001 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door erkenning door haar Nederlandse vader, heeft in 2021 voor het eerst een Nederlands paspoort aangevraagd. De aanvraag werd echter niet in behandeling genomen omdat verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, stelde dat eiseres haar Nederlanderschap op [dag] 2019 van rechtswege had verloren door langdurig verblijf buiten het Koninkrijk der Nederlanden en de EU.

De rechtbank behandelt de vraag of het verlies van het Nederlanderschap en daarmee het Unieburgerschap onevenredig is voor eiseres. Verweerder baseert zich op adviezen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en concludeert dat het verlies van het Nederlanderschap niet onevenredig is, ondanks de pogingen van eiseres om een paspoort aan te vragen en haar plannen om in Nederland te wonen. De rechtbank oordeelt dat de IND op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet onevenredig is geraakt in haar Unieburgerschap, en dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van onevenredigheid.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van verweerder. Eiseres heeft geen recht op een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], woonachtig in Brazilië, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar paspoortaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft de paspoortaanvraag van eiseres bij besluit van 7 juli 2021 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2023 is het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 (deels digitaal) op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres is in 1991 geboren in Brazilië. Bij haar geboorte verkreeg zij de Braziliaanse nationaliteit, dezelfde nationaliteit als haar moeder. In 1999 trouwde haar moeder in Brazilië met een Nederlandse man, die eiseres in 2001 als kind heeft erkend. Eiseres verkreeg door deze erkenning de Nederlandse nationaliteit, waarmee zij in het bezit kwam van twee nationaliteiten.
3. Eiseres heeft tussen 2000 en 2003 ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaats]. Op 17 juli 2003 is zij uitgeschreven vanwege haar emigratie naar Brazilië.
4. Op [dag] 2009 bereikte eiseres de meerderjarige leeftijd.
5. Op 3 maart 2021 heeft eiseres voor het eerst een Nederlands paspoort aangevraagd. Verweerder heeft de paspoortaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat zij niet in het bezit is van het Nederlanderschap.
6. Volgens verweerder heeft eiseres de Nederlandse nationaliteit op [dag] 2019 van rechtswege verloren. Vanaf haar meerderjarigheid heeft zij namelijk meer dan 10 jaar zonder onderbreking buiten het Koninkrijk der Nederlanden en buiten de EU gewoond, terwijl zij nog een andere nationaliteit had. Verweerder heeft overwogen dat het verlies vanuit Unierechtelijk oogpunt niet onevenredig is. Hierbij heeft verweerder zich gebaseerd op een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) uit 2021 en een aanvullend advies van IND uit 2023.
Wat vindt eiseres in beroep?
7. Volgens eiseres heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het verlies van het Nederlanderschap geen onevenredige gevolgen voor haar heeft. Voordat de 10-jaarstermijn verliep heeft eiseres jarenlang geprobeerd een paspoort aan te vragen. Eiseres en haar familie waren daar nog mee bezig tot de dag waarop de termijn verliep. Daaruit blijkt dat eiseres plannen had in Nederland te wonen. Eiseres lijdt onevenredig nadeel doordat zij deze poging niet kan voortzetten. Bovendien zou eiseres in de EU willen werken, zoals blijkt uit haar sollicitatie bij een uitzendbureau.
8. Bovendien is er wetgeving in de maak, die oud-Nederlanders in de situatie van eiseres de kans biedt het Nederlanderschap terug te krijgen. Het is daarom onevenredig bezwarend om eiseres de nationaliteit te onthouden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Een nationaal paspoort wordt alleen verleend aan Nederlanders. Een meerderjarige Nederlander die ook een andere nationaliteit heeft, verliest van rechtswege het Nederlanderschap als hij 10 jaar ononderbroken hoofdverblijf heeft buiten het Koninkrijk en buiten de EU. [1] Het verlies van Nederlanderschap leidt ook tot het verlies van Unieburgerschap. Daarom moet worden onderzocht of dit verlies vanuit Unierechtelijk oogpunt onevenredig is. [2] Daarbij geldt de situatie op het moment van verlies als uitgangspunt. De gevolgen die op dat moment waren ingetreden of redelijkerwijs voorzienbaar waren, moeten in de beoordeling worden betrokken. [3]
10. Het staat niet ter discussie dat eiseres vanaf de aanvang van haar meerderjarigheid op [dag] 2009, 10 jaar zonder onderbreking in Brazilië heeft gewoond. Daarmee ligt alleen de vraag voor of het daarmee van rechtswege ingetreden verlies van Nederlanderschap vanuit Unierechtelijk oogpunt onevenredig voor eiseres uitpakt.
11. De IND heeft op goede gronden en na zorgvuldig onderzoek geconcludeerd, dat eiseres niet onevenredig is geraakt in haar Unieburgerschap. Verweerder mocht zich op dit advies baseren. Dat eiseres jarenlang bezig was met het verkrijgen van een Nederlands paspoort, betekent niet dat zij concrete voornemens had in de EU te gaan wonen of werken, of andere activiteiten te verrichten die door het Unieburgerschap worden beschermd. Daarbij zijn de sollicitatie-activiteiten van eiseres ook terecht buiten beschouwing gelaten, omdat die dateren van meer dan twee jaar na het moment waarop het Nederlanderschap werd verloren. Uit de dagboekfragmenten en getuigenverklaringen waar eiseres ter zitting naar heeft verwezen, blijkt niet van voorzienbare, voor het Unieburgerschap relevante gevolgen.
12. Een wetsvoorstel tot wijziging van de RWN ten aanzien van onder meer de regeling voor het van rechtswege verlies van Nederlanderschap wegens langdurig verblijf buiten het grondgebied van de EU, is in behandeling in de Tweede Kamer. Dit heeft nog niet geleid tot een wet. Verweerder hoefde niet vooruit te lopen op de vermoedelijke uitkomst van dit lopende wetgevingsproces. Uit een wetsvoorstel kunnen geen rechten en aanspraken ontstaan. Dat leidt niet tot onevenredigheid.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (“RWN”), zoals luidend ten tijde van de aanvraag.
2.Hof van Justitie van de EU, 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak, 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423.