ECLI:NL:RBDHA:2024:10264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van een Dublinclaim

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 juni 2024 een terugkeerbesluit genomen, waarop de maatregel van bewaring was gebaseerd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 24 juni 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er een geldig terugkeerbesluit is, dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Eiser betwistte de Dublinclaim en stelde dat Nederland niet verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, maar de rechtbank oordeelde dat Nederland wel degelijk verantwoordelijk was, gezien eerdere asielaanvragen van eiser in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat er geen aanleiding was om een lichter middel te overwegen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.24515
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. El Mourabit. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.

Terugkeerbesluit

2. Eiser stelt dat het genomen (aanvullende) terugkeerbesluit van 3 juni 2024 niet juist is en niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Eiser voert daartoe aan dat de ondertekening van het (aanvullende) terugkeerbesluit ontbreekt. Eiser is van mening dat er veel onduidelijk is omtrent het terugkeerbesluit.
3. De rechtbank is van oordeel dat er een geldig terugkeerbesluit is, dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. In de meeromvattende beschikking van 31 augustus 2023 is duidelijk vermeld dat eiser naar Marokko moet terugkeren. Het (aanvullende) terugkeerbesluit van 3 juni 2024 is dus eigenlijk ten
overvloede genomen, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om in te gaan op de gestelde tekortkomingen van dat besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Dublinclaim
4. Eiser stelt dat de Dublinclaim op Nederland onjuist is en dat Nederland niet verantwoordelijk is voor eiser. De verantwoordelijkheid ligt volgens eiser bij Duitsland. Daartoe voert eiser aan dat hij in [plaats] is geweest. Eiser is daar weggestuurd zonder dat er een interview heeft plaatsgevonden. Eiser had dus eigenlijk geen asielaanvraag gedaan.
5. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Eiser is terecht overgedragen aan Nederland op grond van de Dublinverordening. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser (drie keer eerder) in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, waarvan de eerste in 2016. Nederland is dus verantwoordelijk voor eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Op zitting heeft eiser de zware grond onder 3a betwist. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiser aan dat hij zich heeft ingezet om zijn geboorteakte te krijgen en heeft
aangegeven dat hij op het adres van zijn vriendin verbleef. Eiser geeft aan vanaf het begin openheid van zaken te hebben gegeven over wat hij aan het doen is en waar hij bereikbaar is. Eiser geeft aan dat detentie een slechte uitwerking op hem heeft en hij in het detentiecentrum veel problemen ervaart. Eiser zegt dat hij zich aan de meldplicht zal houden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Ook uit de - niet betwiste - gronden van de maatregel blijkt het risico op onttrekking. Daar komt bij dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en in 2016 en 2019 een meldplicht heeft gehad, waar hij zich niet aan heeft gehouden. Eiser heeft ook verklaard niet terug te willen naar Marokko. Een lichter middel biedt dus, ook met een eventuele verblijfplaats van eiser bij zijn vriendin en zijn verklaring dat hij zich aan een meldplicht wil houden, onvoldoende garantie dat eiser daadwerkelijk naar Marokko zal vertrekken. In de medische/psychische situatie van eiser hoefde verweerder geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De medische zorg in het detentiecentrum is namelijk gelijkwaardig aan die in de vrije maatschappij, en er is ook psychische zorg aanwezig. Niet is gebleken dat de zorg in het detentiecentrum voor eiser niet toereikend is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.