ECLI:NL:RBDHA:2024:10277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/5823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen actualisatie van voorschriften omgevingsvergunning voor scheepswerf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2024, in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P. Zijlstra, en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, vertegenwoordigd door M.J.B. van der Velden, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 juli 2023 beoordeeld. Dit besluit betrof de actualisatie van de voorschriften bij de omgevingsvergunning van eiser, die een scheepswerf runt. Eiser was het niet eens met enkele nieuwe voorschriften die door verweerder waren toegevoegd, en vond deze onnodig beperkend en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Tijdens de zitting op 11 juni 2024 bleek dat partijen het eens waren over de aanpassing van enkele voorschriften en de intrekking van één voorschrift. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit in zoverre. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en bepaalde dat de gewijzigde voorschriften in de plaats treden van de oorspronkelijke teksten. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.750,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een doelmatige afscherming of overkapping tijdens stofveroorzakende werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. Zijlstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: M.J.B. van der Velden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Dit beroep is gericht tegen het bestreden besluit van 27 juli 2023. Met dat besluit heeft verweerder de voorschriften bij de omgevingsvergunning van eiser geactualiseerd en nieuwe voorschriften aan de vergunning toegevoegd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, bijgestaan door [naam] , en de gemachtigde van verweerder.

Overgangsrecht

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep is het recht zoals dat gold vóór
1 januari 2024 bepalend.

Waarover gaat deze zaak?

4. Eiser runt een scheepswerf aan de [adres] in [plaatsnaam] . Deze scheepswerf is een vergunningplichtige inrichting (type C). In 1996 heeft verweerder eiser een vergunning verleend. Aan die vergunning heeft verweerder voorschriften verbonden. Deze voorschriften zijn geactualiseerd bij besluit van 26 april 2002 en ingetrokken en geactualiseerd met het besluit van 4 april 2018. In dat laatste besluit wordt verwezen naar de voorschriften zoals die staan in de afdelingen 2.3 en 4.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en naar het Werkboek Milieumaatregelen Metaal- en Elektrotechnische industrie. De voorschriften van het Activiteitenbesluit zijn echter niet concreet in het besluit van 4 april 2018 opgenomen.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder, mede naar aanleiding van een verzoek om te handhaven in verband met stofoverlast, de voorschriften van de geldende omgevingsvergunning geactualiseerd en nieuwe voorschriften toegevoegd op grond van artikel 2.31, lid 2, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Deze aanvulling bestaat uit voorschriften over (1) metaalbewerking, (2) het coaten van metalen en hout, (3) het bewerken van hout en (4) het opslaan en lozen van afvalwater. Eiser is het niet eens met enkele van deze voorschriften. Hij vindt deze onnodig beperkend, onwerkbaar en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Ook vindt hij dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Hij is daarom in beroep gekomen bij de rechtbank.
6. In aanloop naar en tijdens de zitting is gebleken dat partijen het eens zijn over de aanpassing van enkele voorschriften en over de intrekking van één voorschrift. De rechtbank is van oordeel dat het beroep om deze reden gegrond is en dat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. De beroepsgronden van eiser hoeven niet meer te worden besproken. Hierna beschrijft de rechtbank per voorschrift over welke aanpassingen partijen het eens zijn. Aan het slot van de uitspraak, in de beslissing (ook wel het dictum genoemd), somt de rechtbank de aanpassingen in de voorschriften op en bepaalt zij dat deze aangepaste teksten in de plaats treden van de oorspronkelijke tekst.

Voorschrift 5.1

7. De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij kunnen instemmen met de volgende aangepaste tekst voor voorschrift 5.1 (zoals opgenomen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2023):
“Tijdens het uitvoeren van mogelijk stofveroorzakende werkzaamheden ter plaatse van de langshelling moet ter voorkoming van stofoverlast van de naastgelegen scheepswerf te alle tijde een doelmatige afscherming of overkapping worden geplaatst.”
8. Eiser en verweerder hebben voorafgaand aan de zitting schriftelijk te kennen gegeven hiermee te kunnen instemmen.

Voorschrift 6.5

9. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij bereid is om voorschrift 6.5 in te trekken, omdat de strekking van dit voorschrift al gedekt wordt door voorschrift 5.1. Eiser kan zich hiermee verenigen.

De formuleringen “het volume of het gewicht” en “de omvang van het object”

10. In voorschrift 1.4 staat het volgende: “Spaanloze, verspanende of mechanische eindafwerking van metalen dienen zoveel mogelijk binnen plaats te vinden, tenzij er sprake is van een object waarbij het als gevolg van het volume of het gewicht niet mogelijk is deze binnen in de inrichting uit te voeren.”
11. In de volgende voorschriften is niet de formulering “volume of gewicht” gebruikt, maar wordt gesproken van “de omvang van het object”:
  • voorschrift 2.3, lid 2 (dit voorschrift ziet op laswerkzaamheden behorend tot de klassen III tot en met VII),
  • voorschrift 2.4, lid 2 (dit voorschrift ziet op het lassen van roestvast staal of berylliumlegeringen),
  • voorschrift 2.5, lid 2 (dit voorschrift ziet op het lassen van materialen die zijn geverfd met loodmenie),
  • voorschrift 2.12 (dit voorschrift ziet op laswerkzaamheden in zijn algemeenheid).
12. Ter zitting zijn partijen het eens geworden dat de woorden “als gevolg van het volume of het gewicht” in voorschrift 1.4 en de woorden “vanwege de omvang van het […] object” in de hierboven vermelde voorschriften moeten worden vervangen door de formulering “als gevolg van beperkt beschikbare ruimte”. Op zitting zijn zij het er verder over eens geworden dat van beperkt beschikbare inpandige ruimte, waarbij buiten mag worden gewerkt, sprake is als:
Als de boot te groot is. Hierbij moet worden gedacht aan maximaal 3 meter hoog en maximaal 15 meter lang, waarbij de botenkar in de hoogte en de lengte moet worden meegerekend.
Als de boot zodanig zwaar is dat de kraan hem niet kan tillen.
Wanneer er binnen boten staan waaraan wordt gewerkt.
Als er zoveel moet worden geschoven met boten in de loods, dat het in redelijkheid niet van eiser kan worden gevergd om plaats te maken voor een boot waaraan in beginsel binnen zou kunnen worden gewerkt.
Als een boot niet kan wachten omdat er zwaarwegende redenen zijn om onmiddellijk buiten met de reparatie te starten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een boot met lekkages.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat voorschrift 6.5 wordt geschrapt en dat de overige voorschriften worden gewijzigd zoals hierna aangegeven in de beslissing.
14. Verweerder moet eiser het griffierecht en zijn proceskosten vergoeden. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de vergunningvoorschriften 1.4, 2.3, lid 2, 2.4, lid 2, 2.5, lid 2, 2.12, 5.1 en 6.5 betreft;
  • bepaalt dat voorschrift 5.1 als volgt komt te luiden:
“Tijdens het uitvoeren van mogelijk stofveroorzakende werkzaamheden ter plaatse van de langshelling moet ter voorkoming van stofoverlast van de naastgelegen scheepswerf te alle tijde een doelmatige afscherming of overkapping worden geplaatst.”;
  • bepaalt dat de woorden “als gevolg van het volume of het gewicht” in voorschrift 1.4 worden vervangen door “als gevolg van beperkt beschikbare ruimte”;
  • bepaalt dat de woorden “vanwege de omvang van het […] object” in de voorschriften 2.3, lid 2, 2.4, lid 2, 2.5, lid 2 en 2.12 worden vervangen door “als gevolg van beperkt beschikbare ruimte”;
  • bepaalt dat voor de uitleg van “beperkt beschikbare ruimte” wordt uitgegaan van wat daarover is overwogen in overweging 12;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre voor het bestreden besluit in de plaats treedt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo A Njoe, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.