In deze zaak heeft eiser op 26 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, gedateerd 31 mei 2022, was om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft hiertegen op 21 juni 2022 bezwaar aangetekend en op 22 juni 2022 verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, bij het bestreden besluit van 2 augustus 2022 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft in deze uitspraak het beroep van eiser tegen het bestreden besluit beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser de gronden van het beroep niet heeft vermeld en dit verzuim niet tijdig heeft hersteld. Bovendien heeft eiser geen kopie van het bestreden besluit overgelegd, wat ook een vereiste is bij het indienen van een beroepschrift. De rechtbank heeft eiser in een eerdere brief verzocht om dit verzuim te herstellen, maar eiser heeft hier niet op gereageerd.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvindt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem op 27 juni 2024 en is openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak.