ECLI:NL:RBDHA:2024:10296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een asielzoeker op basis van zware gronden en afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op basis van zware gronden, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en onvoldoende medewerking aan het vaststellen van zijn identiteit, gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de gronden feitelijk juist waren en dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had betwist dat de zware gronden van toepassing waren, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet konden leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen, aangezien niet was gebleken dat dit doeltreffend zou zijn. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.26372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie,daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 1 juli 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 1 juli 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 3 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3 a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3 d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- 3 i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4 b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- 4 c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;
- 4 d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde zware gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat het ontbreken van een grensoverschrijdingsdocument hem niet kan worden tegengeworpen, omdat hij tijdens het eerste contact met de autoriteiten in Nederland kenbaar heeft gemaakt een asielaanvraag in te willen dienen. Eiser meent dat de lichte grond 4b hem daarom ook niet tegengeworpen kan worden. Ook betwist eiser de zware grond 3d, omdat het niet beschikken over grensoverschrijdingsdocumenten geen reden is om te oordelen dat eiser niet dan wel onvoldoende zou meewerken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Immers, Eiser stelt vanaf het begin medewerking te hebben verleend en alle informatie omtrent zijn identiteit en nationaliteit te hebben verstrekt. Daarnaast meent eiser ten aanzien van de zware grond 3i dat eiser heeft aangegeven in Nederland asiel te willen aanvragen en niet wenst eerder dan na de behandeling van zijn asielaanvraag terug te keren.
4. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a, 3d en 3i aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3a volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [5] Eiser heeft verklaard niet te beschikken over een paspoort of een ander identiteitsdocument. [6] Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en de zware grond 3a is daarmee feitelijk juist. Dat eiser zich na binnenkomst heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen, doet daar niet aan af. Eiser heeft verklaard dat hij geen concrete acties heeft ondernomen om de juiste identificerende documenten te verkrijgen sinds zijn verblijf in het Schengengebied vanaf 2016. [7] Dit maakt de zware grond 3d ook feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en een significant risico op onderduiken aan te nemen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
5. Eiser meent dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel.
6. Verweerder heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het significante risico dat eiser zal onderduiken te ondervangen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De stelling van eiser dat hij tijdens zijn asielprocedure in een asielzoekerscentrum dient te verblijven en niet in detentie, leidt gelet op het risico op onderduiken niet tot een andere conclusie.
Ambtshalve toets [8]
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enige moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroepTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.Pagina 2 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 26 juni 2024 (M110).
7.Pagina 2 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 26 juni 2024 (M110).
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en – in aansluiting hierop – ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.