ECLI:NL:RBDHA:2024:10412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
NL24.19158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Hazara-eiser met betrekking tot problemen in Afghanistan en de geloofwaardigheid van verklaringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Hazara van Afghaanse afkomst, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 9 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 30 april 2024 door verweerder als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 10 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser stelt dat hij vanwege zijn etnische afkomst en de problemen met de Taliban vreest voor vervolging bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de problemen die eiser heeft aangedragen niet geloofwaardig zijn. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat de algemene informatie over de Hazara-gemeenschap en de Taliban niet voldoende is om de individuele problemen van eiser te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder de relevante elementen niet correct heeft beoordeeld en dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19158

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 9 november 2022 een asielaanvraag gedaan. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 april 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond [1] .
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en verweerder en [naam] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij stelt van Hazara afkomst en Sjiiet te zijn. Aan zijn asielaanvraag legt eiser – kort gezegd – ten grondslag dat zijn vader in 2021 is ontvoerd door een voor hem onbekende groepering. Ze hebben ook geprobeerd om eiser mee te nemen maar dat is niet gelukt. Hij is met zijn familie vertrokken uit zijn woonplaats en uiteindelijk alleen uit Afghanistan gevlucht. Ook heeft eiser problemen vanwege zijn etnische afkomst. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser voor zijn leven.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De problemen van de Hazara-gemeenschap;
3. De problemen met de Taliban.
Verweerder acht de eerste twee relevante elementen geloofwaardig. Het derde element acht verweerder ongeloofwaardig. De geloofwaardig elementen zijn volgens verweerder geen reden om een verblijfsvergunning asiel af te geven. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan. Eisers asielaanvraag heeft verweerder afgewezen als ongegrond.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank
aan de hand van de beroepsgronden van eiser uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De omvang van het geschil
5. Eiser stelt dat hij bij terugkeer een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde problemen. Hij betwist echter niet het landgebonden beleid van verweerder omtrent Afghanistan. [2] Tussen partijen is dus niet in geschil dat Hazara’s geen risicogroep vormen. Verweerder heeft verder de geloofwaardigheid van eisers verklaringen beoordeeld aan de hand van werkinstructie 2014/10. Daar heeft eiser ook geen gronden tegen gericht. In deze zaak gaat het er dus in de eerste plaats om of verweerder – onder andere aan de hand van genoemde werkinstructie – heeft mogen vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voldoende individuele aanknopingspunten zijn voor de door hem gestelde vrees voor vervolging. Verder heeft eiser in beroep aangevoerd dat verweerder heeft verzuimd om in het bestreden besluit mee te nemen dat hij na de machtsovername door de Taliban is gevlucht, inmiddels drie jaar buiten Afghanistan heeft verbleven waarvan twee in het Westen. Deze punten zullen nu worden besproken
.
Heeft verweerder de juiste relevante elementen onderscheiden?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de problemen rondom de grond van eisers familie niet als apart element heeft hoeven duiden. Eiser heeft niet gesteld of onderbouwd dat dit een feit of omstandigheid is die op zichzelf raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser heeft ook verder niet duidelijk gemaakt wat voor verschil het had gemaakt als deze problemen als afzonderlijk element waren beoordeeld. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ook niet specifiek heeft hoeven beoordelen dat eisers familie geen grond meer zou bezitten omdat dat hen is afgenomen. Eiser heeft namelijk niet duidelijk gemaakt waarom dit maakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder het element ‘problemen met de Taliban’ ongeloofwaardig mogen vinden?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit element niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden.
7.1.
Eiser heeft verklaard te zijn gevlucht uit Afghanistan vanwege een incident waarbij een aantal mannen zijn vader hebben ontvoerd en ook hem hebben geprobeerd te ontvoeren. [4] Hij heeft verklaard dat hij niet zeker weet wie deze mannen waren. Het zouden ook anderen kunnen zijn, zoals personen van het Kuchi volk, de Pashtun bewoners van het nabijgelegen dorp [naam dorp] met wie zijn familie problemen had in verband met hun grond, of mensen die iets met de moord op zijn opa in de jaren ’90 te maken hadden. [5] Volgens eiser kunnen onder deze groepen allemaal mensen gelieerd aan de Taliban zitten. [6] Ook heeft eiser verklaard dat zijn familie hun grond wilde verkopen nadat de Taliban aan de macht was gekomen in hun gebied. [7] Op de vraag voor wie eiser vreest bij terugkeer heeft eiser geantwoord dat hij vreest voor de Taliban, omdat zij de macht hebben. [8]
7.2.
De rechtbank constateert dat verweerder wat genoemd is onder 7.1 heeft meegenomen in zijn beoordeling van het element ‘problemen met de Taliban’. Een belangrijk onderdeel van deze geloofwaardigheidsbeoordeling is immers dat eiser geen concrete aanwijzingen heeft kunnen geven over wie de ontvoerders van zijn vader zijn. Verweerder heeft daarnaast beoordeeld of het aannemelijk is dat de ontvoering een link heeft met de dood van zijn opa of met de Kuchi. Ook heeft verweerder in het kader van dit element de problemen van eisers familie met hun grond beoordeeld. Dat verweerder hierbij bepaalde door eiser genoemde problemen gemist heeft, volgt de rechtbank daarom niet.
7.3.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank kunnen vinden dat de verklaringen van eiser over wie de ontvoering heeft uitgevoerd en waarom juist eisers vader is ontvoerd alleen op aannames en vermoedens zijn gebaseerd. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen kunnen noemen over wie er achter de ontvoering zit en er is geen duidelijke directe aanleiding voor de ontvoering te distilleren uit de verklaringen van eiser. Dat het gebruik van het woord ‘Taliban’ verschillende betekenissen kan hebben, zoals eiser aanvoert, maakt dat alleen maar onduidelijker. Daarin heeft verweerder dus geen aanleiding hoeven zien voor een andere beoordeling. Gelet op het voorgaande was het niet aan verweerder om de verschillende door eiser genoemde potentiële ontvoerders nader te beoordelen of te onderzoeken. Het is immers in de eerste plaats aan eiser om te stellen waarvoor hij vreest bij terugkeer en dit aannemelijk te maken.
7.4.
Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat eiser vaag heeft verklaard over zijn eigen rol tijdens de ontvoering. Verweerder heeft hierbij mogen wijzen op het feit dat eiser niet weet waarom de ontvoerders hem ook wilden meenemen en dat als zij dat wilden, niet duidelijk is waarom dat niet gelukt is. Hij heeft er daarbij niet ten onrechte op gewezen dat de mannen in de meerderheid waren. Dat zijn moeder de mannen heeft tegengehouden, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Dat de ontvoerders zouden zijn gevlucht omdat er lichtjes vanuit de omringende huizen begonnen te schijnen heeft verweerder ongerijmd kunnen vinden. Hij heeft niet logisch kunnen vinden dat de ontvoerders hier bang voor waren, mede tegen de achtergrond van het door eiser geschetste klimaat van straffeloosheid, los van of deze ontvoerders gelieerd waren aan de Taliban of niet. Verweerder heeft ook tegen kunnen werpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het aantal mannen dat zijn vader heeft ontvoerd. Eiser heeft immers eerst in het aanmeldgehoor verklaard dat het om twee mannen ging, waar hij in het nader gehoor over drie mannen spreekt. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er een niet te rijmen onverschilligheid zit in de verklaringen van eiser over waar de eigendomspapieren zijn van het stuk grond van de familie. Dat eiser niet weet wat er met deze papieren is gebeurd, verhoudt zich niet tot eisers verklaring dat de grond voor zijn familie heel belangrijk was.
7.5.
Vanwege het onder 7.3 en 7.4 overwogene heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de onder dit element beoordeelde problemen niet geloofwaardig zijn. Dat de door eiser gestelde problemen en het niet kunnen aanwijzen van de daders zou passen in het klimaat van straffeloosheid in Afghanistan en het algemene beeld dat bekend is over Hazara’s doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft zich hierover namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze algemene informatie niet maakt dat de gestelde individuele problemen van eiser alsnog geloofwaardig zijn. Eiser heeft er ten slotte nog op gewezen dat verweerder niet afdoende heeft gereageerd op zijn zienswijze, maar heeft desgevraagd op zitting niet kunnen concretiseren op welke punten verweerder niet heeft gereageerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder het element ‘de problemen van de Hazara gemeenschap’ onvoldoende zwaarwegend mogen vinden?
8. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eisers verklaringen die zien op het zijn van Hazara in Afghanistan algemeen van aard zijn en niet zien op problemen die hij persoonlijk heeft ondervonden. Op de vraag of eiser persoonlijk problemen heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit heeft eiser alleen verklaard dat hij nooit voor de overheid kan werken of in gebieden en steden met andere etnische groepen. Hij heeft echter daarna toegegeven dat hij dit ook nooit heeft geprobeerd en dat dit voor alle Hazara’s geldt. [9] Ook elders in het nader gehoor heeft eiser niet verklaard over persoonlijke problemen vanwege het zijn van Hazara. Voor de conclusie dat het zijn van Hazara als zodanig niet genoeg is om een gegronde vrees voor vervolging aannemelijk te maken, heeft verweerder verwezen naar het algemeen ambtsbericht over Afghanistan van het ministerie van Buitenlandse Zaken van juni 2023. De stelling van eiser dat verweerder geen landeninformatie heeft betrokken bij zijn beoordeling volgt de rechtbank daarom niet. Ook in dit verband heeft eiser gesteld dat verweerder niet afdoende op zijn zienswijze heeft gereageerd. Ook hier heeft hij echter niet kunnen concretiseren op welke punten uit de zienswijze zijn stelling ziet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser vanwege de gestelde problemen voortkomend uit het zijn van Hazara geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Afghanistan. Vanwege deze conclusie heeft verweerder dan ook niet hoeven onderzoeken of eiser bescherming in kan roepen van de autoriteiten in Afghanistan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder eisers verblijf in en terugkeer uit een Europees land moeten betrekken bij zijn beoordeling?
9. In de uitspraken van 28 februari 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem [10] en van 27 maart 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats [11] is geoordeeld dat verweerder nader onderzoek zal moeten verrichten naar de risico’s van uit Europa naar Afghanistan terugkerende asielzoekers. Verweerder heeft desgevraagd op zitting niet gewezen op nieuwe relevante informatie die niet is betrokken bij deze uitspraken. In deze zaak speelt daarbij ook nog het feit dat eiser Hazara en Sjiiet is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zich aan te sluiten bij de conclusie in deze uitspraken en is van oordeel dat verweerder de hiervoor genoemde omstandigheden in zijn beoordeling had moeten betrekken. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het besluit een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek bevat en dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 april 2024;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
2.Paragraaf C7/2.3 en 2.4 van de Vreemdelingencirculaire.
3.Werkinstructie 2014/10, onder 3.1.
4.Rapport nader gehoor, pagina 9.
5.Rapport nader gehoor, pagina 9, 14 en 17.
6.Rapport nader gehoor, pagina 16, 18, 19.
7.Rapport nader gehoor, pagina 15.
8.Raport nader gehoor, pagina 11.
9.Rapport nader gehoor, pagina 17.