In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Hazara van Afghaanse afkomst, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 9 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 30 april 2024 door verweerder als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 10 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser stelt dat hij vanwege zijn etnische afkomst en de problemen met de Taliban vreest voor vervolging bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de problemen die eiser heeft aangedragen niet geloofwaardig zijn. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat de algemene informatie over de Hazara-gemeenschap en de Taliban niet voldoende is om de individuele problemen van eiser te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder de relevante elementen niet correct heeft beoordeeld en dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.