ECLI:NL:RBDHA:2024:10413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
NL24.19685 en NL24.19686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van homoseksuele gerichtheid en geen reden voor uitstel van vertrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 16 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 30 april 2024 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 juni 2024 waren zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

Eiser heeft zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk kunnen maken, wat een belangrijke reden was voor de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft verklaard dat hij als tiener homoseksuele gevoelens ontwikkelde, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in deze gevoelens en de gevolgen daarvan. Verweerder heeft de elementen van eisers asielrelaas beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig was. De rechtbank volgt dit oordeel en merkt op dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit en nationaliteit.

Daarnaast heeft eiser verzocht om uitstel van vertrek op basis van psychische problematiek, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om dit verzoek ambtshalve te toetsen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.19685 (beroep)
NL24.19686 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 16 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 april 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser kreeg als tiener homoseksuele gevoelens, en met zijn islamitische achtergrond was dat niet geoorloofd. Eiser heeft een homoseksuele ervaring gehad met een jongen uit Sierra Leone. Eiser heeft het zijn moeder verteld en die heeft hem geholpen te vluchten. Eiser ziet zichzelf ook als vrouw. Eiser was ook Ahmadiyya maar is nu niet meer gelovig. Eiser vreest bij terugkeer vermoord te worden door zijn vader, die een imam is.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. homoseksuele gerichtheid;
3. bekering tot Ahmadiyya geloofsstroming; en
4. afvalligheid.
Verweer heeft het eerste element deels geloofwaardig geacht. Het derde en vierde element worden geloofwaardig geacht. Het tweede element wordt ongeloofwaardig geacht.
4.1.
Ten aanzien van het eerste element heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet wordt gevolgd dat eiser de Gambiaanse en Namibische nationaliteit heeft. Tijdens het gehoor bij de Kmar [1] heeft eiser contact gelegd met de Namibische ambassade in België, waarbij een medewerker heeft aangegeven dat eiser niet uit Namibië komt. Eiser heeft ook niet zijn identiteit met documenten aangetoond.
4.2
Ten aanzien van het tweede element heeft verweerder dit om de volgende redenen ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft volgens verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe hij het besef had gekregen van zijn homoseksuele gerichtheid. Eiser heeft ook zijn liefdesgevoelens voor mannen niet inzichtelijk gemaakt. Eiser heeft verder niet inzichtelijk kunnen maken wat het voor hem betekende dat zijn homoseksuele gerichtheid niet door zijn familie en omgeving werd geaccepteerd. Eiser heeft wisselend verklaard over hoe hij zichzelf als homoseksueel ziet. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij zich een vrouw voelt. Eiser heeft summier verklaard over zijn ex-partner. Eiser heeft ook niet inzichtelijk gemaakt hoe hij gevoelens heeft gekregen voor zijn ex-partner. Eiser heeft verder niet inzichtelijk gemaakt waarom hij het risico nam om met iemand van hetzelfde geslacht te zijn terwijl dit niet in zijn omgeving werd geaccepteerd. Eiser heeft ten slotte ook summier verklaard over de situatie van lhbti’ers in Nederland en over de situatie ten aanzien van lhbti’ers in Gambia.
4.3.
Ten aanzien van de bekering tot de Ahmadiyya geloofsstroming en de afvalligheid heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit niet leidt tot een asielvergunning. Eisers bekering leidt niet tot vluchtelingschap, omdat eiser zich niet meer als Ahmadiyya ziet en zichzelf bij terugkeer niet als Ahmadiyya zal uiten. Ook zal eiser zijn afvalligheid niet uiten. Verder is niet gebleken dat eiser geen bescherming van de lokale autoriteiten kan inroepen als hij vanwege zijn afvalligheid toch problemen ervaart. Verder is niet gebleken dat eiser bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade.
4.4.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c (eiser heeft de minister misleid omtrent zijn nationaliteit), onder d (eiser heeft zijn identiteits- of reisdocumenten vernietigd of weggemaakt) en onder g (eisers aanvraag is een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard) van de Vw [2] .
Heeft eiser zijn homoseksuele gerichtheid voldoende aannemelijk gemaakt?
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn homoseksuele gerichtheid. Eiser heeft gesteld dat verweerder het korte contact, dat eiser had met het vriendje uit Sierra Leone, nog niet maakt dat dit een ex-partner is van eiser. Verweerder heeft ter zitting hierover opgemerkt dat de aanduiding ‘ex-partner’ meerdere definities kan hebben en dat verweerder in dit kader die aanduiding heeft gebruikt voor het vriendje waarmee eiser een kortstondige seksuele relatie had. De rechtbank volgt verweerders motivering hierin en merkt ten overvloede op dat de aanduiding inhoudelijk niet afdoet aan de overwegingen daaromtrent. Verder volgt de rechtbank eisers stelling niet, dat hij niet heeft verklaard dat hij sinds die seksuele ontmoeting op mannen valt. Eiser heeft namelijk het volgende verklaard in zijn nader gehoor: [3]

U heeft verklaard dat u op een gegeven moment gevoelens kreeg voor mannen. Hoe kwam u daar voor het eerst achter?
Toen ik nog een kind was, voordat ik wegging, had ik dat gevoel.
[…]
Wanneer was de eerste keer dat u gevoelens kreeg voor een man?
Dat was in 2014, voordat ik wegging.
[…]
U zei net dat u erachter kwam in 2014 en het aan uw moeder vertelde. Kunt u me vertellen, voordat u naar uw moeder ging, wat er toen precies is gebeurd?
Ik was samen met een vriend van mij, we hebben toen aan elkaar gezeten en zo wist ik het.”
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser wel heeft verklaard dat hij sinds die ene homoseksuele ervaring in 2014 op mannen valt. Verweerder kon daardoor ook tot de conclusie komen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven over zijn gevoelens die gepaard gingen met het ontdekken van zijn homoseksuele geaardheid. Verweerder had mogen verwachten dat eiser hier gedetailleerder over zou verklaren.
5.1.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser weinig kennis heeft over de lhbti-gemeenschap in Nederland en Gambia. Eiser meent dat dit volgens “gangbare jurisprudentie” niet mag worden tegengeworpen aan eiser. Desgevraagd maakt de gemachtigde van eiser niet duidelijk op welke jurisprudentie wordt gedoeld. Van enige gangbare jurisprudentie dat dit niet mag worden tegengeworpen, is de rechtbank niet gebleken.
5.2.
De rechtbank merkt op dat de rest van de tegenwerpingen omtrent dit relevante element onbestreden zijn gebleven. Verweerder heeft eisers gestelde homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig kunnen achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Had er uitstel van vertrek moeten worden verleend?
6. Eiser stelt dat er sprake is van psychische problematiek en dat er advies van het BMA [4] had moeten worden opgevraagd in het kader van artikel 64 van de Vw.
6.1.
De rechtbank wijst in dit kader op artikel 6.1e, tweede lid, van het Vb [5] , waaruit blijkt dat verweerder niet ambtshalve hoeft te toetsen aan artikel 64 van de Vw in bepaalde situaties, zoals wanneer een aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw. In het geval van eiser had verweerder artikel 64 van de Vw dus niet ambtshalve hoeven toetsen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op hetgeen bekend was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om ambtshalve een BMA-onderzoek op te starten. Eiser heeft namelijk pas in beroep medische stukken aangeleverd en een beroep gedaan op zijn medische situatie, waarbij eiser ook verwezen heeft naar het dossier rondom de procedure tegen de opgelegde HTL [6] -maatregel. Verweerder heeft deze stukken in dit stadium van de procedure niet hoeven te betrekken. Het staat eiser echter vrij om een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw of een aanvraag voor een reguliere vergunning op grond van zijn medische omstandigheden in te dienen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen van het beroep
7. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eiser geen asielvergunning hoefde te verlenen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Voorlopige voorziening
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek daartoe af. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Koninklijke Marechaussee.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Pagina 7 van het nader gehoor.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Handhaving en toezichtlocatie.