ECLI:NL:RBDHA:2024:1043
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van machtiging tot voorlopig verblijf en verzoek om proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft verzoekster op 2 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaarschrift tegen de weigering van afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 13 december 2023 het bezwaar gegrond verklaard. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op het bezwaarschrift heeft beslist en het bezwaar hangende een beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond heeft verklaard, is verweerder geheel aan het beroep van verzoekster tegemoetgekomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten en bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De kosten voor de rechtsbijstand worden vastgesteld op € 437,50, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' toepast, aangezien het beroep alleen betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.