In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een alleenstaande minderjarige vreemdeling van Ivoriaanse nationaliteit. De verzoeker had op 9 november 2020 een reguliere aanvraag ingediend voor verblijf in Nederland, maar deze aanvraag werd op 19 maart 2021 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. Na bezwaar tegen deze afwijzing, bleef de minister bij zijn standpunt en werd het bestreden besluit op 11 maart 2024 genomen. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juni 2024 behandeld, samen met een andere zaak (NL24.15043). In de uitspraak van diezelfde dag werd het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft echter de minister wel veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand verleend door een derde.
De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.