ECLI:NL:RBDHA:2024:1050
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening; verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 13 november 2023, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat Denemarken in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser op 22 juni 2023 een verzoek om internationale bescherming in Denemarken heeft ingediend. De eiser voerde aan dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Denemarken voor vluchtelingen uit Syrië, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser dit niet voldoende had onderbouwd. Bovendien had de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder geoordeeld dat er geen evident en fundamenteel verschil was tussen de twee landen.
Daarnaast heeft de eiser aangevoerd dat hij in Denemarken een straf heeft uitgezeten en dat hij in Nederland niet voor deze feiten was veroordeeld. De rechtbank concludeerde echter dat er geen bewijs was dat de detentie onrechtmatig was en dat de klachten van de eiser niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid niet had hoeven afwijken van de Dublinverordening, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals familie in Nederland en gevoelens van onveiligheid in Denemarken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.