ECLI:NL:RBDHA:2024:10538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.19687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Algerijnse homoseksuele man met Joodse achtergrond

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Algerijnse man geboren in 2000, heeft op 8 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 5 mei 2024 afgewezen, met het argument dat deze kennelijk ongegrond was. Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging in Algerije vanwege zijn homoseksuele geaardheid en zijn Joodse achtergrond. Tijdens de zitting op 14 juni 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij problemen ondervindt vanwege zijn Joodse achtergrond, aangezien hij geen bewijsstukken heeft overgelegd. Ook zijn verklaringen over zijn homoseksualiteit werden door de staatssecretaris als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt en dat er geen reëel risico is op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en informatie over hoger beroep verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.19687 (beroep) en NL24.19688 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imani).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 8 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 5 mei 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Mourabit als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2000. Eiser vreest bij terugkeer dat hij vermoord wordt vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Ook kan hij niet vrij leven in Algerije vanwege zijn Joodse achtergrond.
3. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen vanwege een Joodse achtergrond;
- homoseksuele gerichtheid.
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser heeft verweerder geloofwaardig
gevonden. Verweerder heeft daarentegen de problemen vanwege zijn Joodse achtergrond ongeloofwaardig gevonden. Hierbij is volgens verweerder onder meer van belang dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd om zijn Joodse achtergrond te onderbouwen. Daarnaast heeft hij niet inzichtelijk gemaakt hoe anderen op de hoogte waren van zijn Joodse afkomst en heeft hij geen kennis over zijn Joodse achtergrond en het Jodendom.
Verweerder heeft de seksuele gerichtheid van eiser ook ongeloofwaardig gevonden. Hierbij is volgens verweerder van belang dat eiser slechts vaag en summier heeft verklaard over het ontdekken van zijn homoseksuele gerichtheid. Ook heeft eiser onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij met zijn homoseksuele gerichtheid is omgegaan. Verder heeft eiser slechts oppervlakkig verklaard over het niet kunnen uiten van zijn homoseksualiteit. Daarnaast heeft eiser ook oppervlakkige en summiere verklaringen afgelegd over zijn relatie met [naam] en wat deze relatie voor hem betekende. Tot slot blijkt niet dat eiser kennis heeft van de situatie van homoseksuelen in Nederland en Algerije.
Op grond van het geloofwaardige element kan eiser volgens verweerder niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt, noch is hierin reden om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder niet en/of onvoldoende is ingegaan op hetgeen door eiser is ingebracht in de zienswijze en correcties en aanvullingen ten aanzien van de Joodse achtergrond en homoseksuele gerichtheid van eiser. Verder heeft eiser moeite gedaan om aan documenten te komen. Dit is niet gelukt. Verweerder heeft een samenwerkingsverplichting en heeft hiermee in strijd gehandeld. Verder baseert verweerder de beschikking op onjuiste gronden. Eiser is niet vanaf 2023 in Nederland zoals verweerder stelt. Ook heeft verweerder de aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Aan eiser kan namelijk niet worden verweten dat Oostenrijk en/of Duitsland onjuiste gegevens heeft gebruikt. Hij heeft vanaf zijn aanvraag in Nederland steeds verklaard dat hij Algerijn is. Verder voert eiser dat de vraagstelling van verweerder vaag en algemeen was, waarop eiser weer algemene antwoorden heeft gegeven. Tot slot blijkt uit verschillende documentatie dat Algerije geen veilig land van herkomst is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op omstandigheden die eiser in de zienswijze en in de correcties en aanvullingen naar voren heeft gebracht, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder voldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiser in de zienswijze en correcties en aanvullingen naar voren gebrachte punten. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om in beroep te onderbouwen waarom deze motivering niet deugdelijk zou zijn. Dit heeft eiser niet gedaan.
Geloofwaardigheid Joodse achtergrond
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen vanwege eisers Joodse achtergrond niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd om zijn Joodse achtergrond te onderbouwen. Verweerder heeft eiser kunnen aanrekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd omtrent zijn vader en gestelde afkomst aangezien eiser al geruime tijd, sinds 2019, in Europa woont en heeft gesteld dat hij nog geregeld in contact staat met zijn vader. Nu dit één van de redenen is voor eisers vertrek uit zijn land van herkomst, had verweerder in redelijkheid mogen verlangen dat eiser inspanningen had verricht om zijn Joodse afkomst te onderbouwen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om aan relevante documenten te komen. Anders dat eiser stelt heeft verweerder niet in strijd met de samenwerkingsverplichting gehandeld.
Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser tijdens het nader gehoor in de gelegenheid is gesteld om uit te leggen wat hij bedoelt met zijn Joodse achtergrond en het Jodendom. Eiser heeft hier niets over kunnen verklaren. [3] Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser uit zijn verklaringen niet inzichtelijk is gemaakt hoe mensen konden weten dat hij van Joods afkomst is. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij geen Joodse kleding droeg of de gebeden uitvoerde. Daarnaast heeft eiser verklaard dat niemand op de hoogte was van zijn Joodse achtergrond.
Geloofwaardigheid seksuele geaardheid
7.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte eisers gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig heeft gevonden. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser slechts summier heeft verklaard over zijn proces van ontdekking van zijn gevoelens voor jongens. Zo verklaart eiser dat hij op zoek was naar een specifiek gevoel. Vervolgens vraagt de hoormedewerker of eiser meer inzicht kan geven over wat voor gevoel hij bedoelt. Eiser verklaart hierop dat hij dit niet kan uitleggen en dat het te maken heeft met gevoelens, emoties en verlangens. Ook wanneer er wordt gevraagd of eiser een voorbeeld kan geven van deze emoties, verklaart eiser wederom dat hij het niet kan uitleggen. [4] De stelling van eiser dat niet van hem verwacht mag worden dat hij vrij kan verklaren over zijn gevoelens, heeft verweerder in redelijkheid niet hoeven volgen. Temeer nu eiser zijn land van herkomst al in 2019 heeft verlaten en sindsdien door Europa reist.
7.2.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het voor hem betekende om erachter te komen dat hij op mannen viel en wat voor impact dit op hem heeft gehad. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt wat deze gevoelens met hem deden in een samenleving die zijn homoseksuele gerichtheid niet accepteert en waarin hij deze gevoelens dus niet kon uiten. Met het antwoord “Gewoon, het is lastig”, heeft verweerder geen genoegen hoeven nemen aangezien eiser Algerije onder meer heeft verlaten vanwege zijn homoseksualiteit en de problemen die hij om die reden heeft gekregen. De stelling van eiser dat hij het moeilijk vindt om over zijn gevoelens te praten en dat hij wel degelijk uitvoerig heeft verklaard over hoe hij is omgegaan met het moeite hebben met zijn seksuele gerichtheid, heeft verweerder niet hoeven volgen. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser verklaart dat hij zijn homoseksualiteit als iets normaals zag en dat hij het op een gegeven moment niet meer moeilijk vond maar normaal en dat hij er trots op is. [5] Gelet op hetgeen wat eiser heeft verklaard en het feit dat eiser al langere tijd in Europa is, heeft verweerder in redelijkheid mogen verwachten dat eiser meer kan verklaren over zijn seksuele gerichtheid.
7.3.
Verder verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser slechts oppervlakkig en summier heeft verklaard over [naam]. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat door verweerder is gevraagd wat eiser vond van het feit dat [naam] voorstelde om een relatie te beginnen. Eiser verklaart hier enkel over dat het leuk was. Verweerder heeft ook mogen betrekken dat eiser is in de gelegenheid gesteld om meer te vertellen over [naam], bijvoorbeeld wat hij leuk vond aan [naam] en dat eiser enkel algemene kenmerken heeft genoemd, namelijk dat [naam] aardig, intellectueel en levendig is. Vervolgens is aan eiser gevraagd wat hij minder leuk vond aan [naam], waarop eiser verklaarde dat hij snel boos wordt. Verder weet eiser niet veel over hem te vertellen. Uit het gehoor blijkt dat verweerder eiser op meerdere manieren de kans heeft gegeven om hierover meer te vertellen, maar dat eiser heeft nagelaten hier inzicht in te geven.
7.4.
De stelling van eiser dat de vraagstellingen vaag en algemeen waren waardoor eiser enkel algemene antwoorden kon geven, volgt de rechtbank niet. Uit het nader gehoor blijkt dat de hoormedewerker op verschillende momenten tijdens het nader gehoor aan de hand van verschillende vraagstellingen heeft doorgevraagd over eisers homoseksuele gevoelens. [6]
7.5.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser weinig heeft kunnen verklaren over LHBTI-activiteiten in Nederland en over de situatie van homoseksuelen in Algerije. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat aan eiser is gevraagd of hij weet of homoseksuelen worden gediscrimineerd Nederland. Eiser heeft aangegeven dat hij dat niet weet. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij dit weet nu hij juist Algerije heeft verlaten vanwege zijn seksuele geaardheid. De enkele stelling van eiser dat hij niet meer heeft kunnen doen, maakt het bovenstaande niet anders.
Kennelijk ongegrond
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht tegenwerpt dat uit de laissez-passer van 12 maart 2024 blijkt dat eiser onder een andere naam, geboortedatum en nationaliteit is geregistreerd. Niet is gebleken dat eiser deze gegevens niet zelf heeft opgegeven. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stellingen dat hij de Nederlandse autoriteiten niet heeft misleid en dat hem niet kan worden verweten dat Duitsland de onjuiste gegevens van België heeft overgenomen.
Inreisverbod en terugkeerbesluit
9. Eiser heeft ten aanzien van het inreisverbod en terugkeerbesluit enkel verwezen naar hetgeen in de zienswijze is aangevoerd. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [7]

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Nu hiermee op het beroep is beslist, bestaat er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie verslag nader gehoor, p. 17.
4.Zie verslag nader gehoor, p. 20.
5.Zie verslag nader gehoor, p. 23.
6.Zie verslag nader gehoor, p. 20 t/m p.22 en p. 26.
7.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169, r.o. 3.