ECLI:NL:RBDHA:2024:10565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.4790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens onterechte beschuldiging van fraude en vrees bij terugkeer naar Turkije

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Turkse nationaliteit en geboren in 1983, heeft op 17 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 7 februari 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 5 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging in Turkije vanwege zijn Koerdische afkomst en zijn sympathie voor de HDP-partij. Hij betwist de onterechte beschuldiging van fraude en stelt dat de beoordeling van zijn asielrelaas niet correct is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser's verklaringen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij onterecht wordt beschuldigd van fraude en dat zijn politieke activiteiten niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op vervolging.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt en dat de asielaanvraag ongegrond is verklaard. De rechtbank wijst erop dat de door eiser ondervonden problemen niet leiden tot een substantiële beperking van zijn bestaansmogelijkheden in Turkije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4790

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 17 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 februari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Sivridag als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1983.
Eiser vreest dat hij bij terugkeer in Turkije in de gevangenis terecht komt, omdat hij een Koerd is en sympathisant van de HDP-partij.
3. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit en nationaliteit;
- onterechte beschuldiging van fraude
- activiteiten voor de HDP
- problemen vanwege Koerdische etniciteit
Verweerder acht alleen de onterechte beschuldiging van fraude niet geloofwaardig, omdat eiser op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij onterecht wordt beschuldigd van fraude.
Op grond van de geloofwaardige elementen kan eiser volgens verweerder echter niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt. Ook zijn deze elementen onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [2] Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert ten aanzien van de onterechte beschuldiging van fraude aan dat een onjuiste toets heeft plaatsgevonden. Omdat dit element voortvloeit uit de geloofwaardig bevonden feiten had verweerder dit moeten toetsten onder de zwaarwegendheid. Eiser stelt dat hij met de ingediende documenten zijn relaas wel aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft namelijk aangetoond dat hij niet de verantwoordelijkheid droeg van de van fraude verdachte onderneming en dat hij niet heeft geprofiteerd van het geld dat verduisterd is. Toch wordt eiser hier van beschuldigd. Daarnaast is het feit dat hem een meldplicht is opgelegd een aanwijzing dat hij ten onrechte is beschuldigd. Het strafsysteem in Turkije is sowieso aan politieke invloeden onderhevig en alleen daarom al vreest eiser voor een onevenredige bestraffing. Het is verder onredelijk van verweerder om van eiser te verlangen dat hij documenten overlegt die door de Turkse autoriteiten zijn afgegeven waaruit blijkt dat hij enkel wordt vervolgd omdat hij Koerd is. Verder blijkt uit de openbare bronnen dat van een Koerd die politiek bewust is de aandacht van de autoriteiten wordt getrokken. Subsidiair voert eiser aan dat er op verweerder een samenwerkingsverplichting rust waardoor verweerder door had moeten vragen. Verder voert eiser aan dat de relevante elementen niet in samenhang met elkaar zijn beoordeeld. Tot slot stelt eiser dat hij wordt gediscrimineerd omdat hij een politiek bewuste Koerd is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Geloofwaardigheid
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte eisers verklaringen dat hij ten onrechte is beschuldigd van fraude ongeloofwaardig geacht. Bij dit standpunt heeft verweerder kunnen betrekken dat uit de overgelegde documenten en zijn verklaringen niet blijkt dat eiser onschuldig is. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij ten onrechte wordt vervolgd voor een commuun delict. Dat eiser slechts een werknemer was en dat hij enkel gestraft zal worden, omdat de twee werkgevers voortvluchtig zijn wordt dan ook niet gevolgd. Het enkel zijn van werknemer maakt immers niet dat er geen sprake kan zijn van fraude. Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat uit het feit dat voor eiser een meldplicht geldt wel degelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers en werkgevers. Eiser mocht van de Turkse onderzoeksrechter het proces immers in vrijheid afwachten. Verder is ter zitting gebleken dat een van de werkgevers in de fraudezaak al is veroordeeld voor de fraude tot een gevangenisstraf van zeven jaar en er (nog) geen veroordeling is geweest voor de gestelde politieke activiteiten. De stelling van eiser dat uit de feiten blijkt dat eiser ten onrechte is beschuldigd, heeft verweerder dan ook niet geloofwaardig hoeven achten.
Vrees bij terugkeer
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt op grond van zijn politieke activiteiten en Koerdische achtergrond een reëel risico te lopen op vervolging. De rechtbank overweegt hierbij als volgt.
6.1.
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheid opleveren dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Turkije te functioneren. Eiser heeft namelijk in het nader gehoor enkel aangegeven dat hij op de middelbare school door leerkrachten en klasgenoten is gediscrimineerd. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de activiteiten die eiser heeft verricht van enige tijd geleden dateren. Bovendien zijn deze activiteiten marginaal van aard. Weliswaar is eiser een paar keer opgepakt bij demonstraties, maar na elke aanhouding is eiser onvoorwaardelijk vrijgelaten. Daarnaast heeft eiser ook niet hoeven tekenen voor een vrijlating en heeft hij met betrekking tot deze incidenten geen dagvaarding gehad. Ook heeft eiser 2 jaar in Mercin verbleven zonder problemen te ervaren. Dat eiser zwaarder zal worden gestraft in de fraudezaak, als dat al zou gebeuren, omdat hij Koerd is en politieke activiteiten heeft verricht, heeft eiser, zoals hiervoor al is overwogen, verder evenmin aannemelijk gemaakt.
6.3.
Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het strafrechtstelsel in Turkije in zijn algemeenheid corrupt is. Dat eiser onevenredig bestraft zal worden vanwege de onterechte beschuldigen door de slachtoffers, dan wel vanwege zijn politieke activiteiten, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft deze stelling ten eerste in zijn geheel niet onderbouwd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat zijn broer enkel ten aanzien van de fraudezaak is veroordeeld en (nog) niet voor Gülenisme (terrorisme) in een ander procedure. Anders dan bij de broer van eiser, is er in het geval van eiser geen sprake van een aparte strafzaak in verband met terrorisme, maar van één procedure, de fraudezaak. Ook hieruit maakt de rechtbank op dat eiser niet wordt vervolgd omdat hij Koerd is.
6.4.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder alle aangevoerde omstandigheden, apart en in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende heeft mogen achten om de gestelde vrees voor vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Turkije aan te nemen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.