ECLI:NL:RBDHA:2024:10565
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens onterechte beschuldiging van fraude en vrees bij terugkeer naar Turkije
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Turkse nationaliteit en geboren in 1983, heeft op 17 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 7 februari 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 5 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging in Turkije vanwege zijn Koerdische afkomst en zijn sympathie voor de HDP-partij. Hij betwist de onterechte beschuldiging van fraude en stelt dat de beoordeling van zijn asielrelaas niet correct is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser's verklaringen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij onterecht wordt beschuldigd van fraude en dat zijn politieke activiteiten niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op vervolging.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt en dat de asielaanvraag ongegrond is verklaard. De rechtbank wijst erop dat de door eiser ondervonden problemen niet leiden tot een substantiële beperking van zijn bestaansmogelijkheden in Turkije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.