ECLI:NL:RBDHA:2024:10566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
Nl24.5214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging in Turkije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteitdrager, heeft op 24 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 8 februari 2024 door verweerder als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging door de Turkse autoriteiten vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij het Gülenisme en zijn activiteiten op sociale media.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen ondervindt wegens (toegedicht) Gülenisme. De overgelegde documenten wijzen niet op een strafrechtelijke vervolging op basis van deze beschuldiging, maar eerder op andere strafbare feiten. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn strafzaken en zijn activiteiten op sociale media, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnt. De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. R.S. Ouertani, en is openbaar gemaakt op 10 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5214 en NL24.5215
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 24 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 8 februari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Sivridag als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is op 24 september 2020 aangehouden en vervolgens in bewaring gesteld. Na twee dagen is eiser vrijgelaten. Eiser vreest dat hij door de Turkse autoriteiten wordt toegedicht dat hij Gülenist is, en dat hij daarom bij terugkeer naar Turkije naar de gevangenis moet. Ook vreest eiser voor problemen wegens zijn activiteiten op sociale media.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen wegens (toegedicht) Gülenisme
- problemen wegens activiteiten op social media
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. De problemen wegens toegedicht Gülenisme vindt verweerder ongeloofwaardig, omdat de overgelegde documenten niet duiden op een strafrechtelijke vervolging wegens Gülenisme, maar op strafrechtelijke vervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict. Daarbij komt dat eiser in het gehoor tijdens de Dublinprocedure anders heeft verklaard over de lopende strafzaken tegen hem dan hij in de huidige gehoren heeft gedaan.
Dat eiser problemen ondervindt wegens zijn activiteiten op social media vindt verweerder ook niet geloofwaardig, omdat eiser zijn activiteiten op social media niet heeft onderbouwd, deze dateren van langere tijd geleden en hij tegenstrijdig heeft verklaard over deze activiteiten. Bovendien is niet gebleken dat de Turkse autoriteiten op de hoogste zijn van zijn activiteiten op social media.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Ten aanzien van het eerste relevante element voert eiser het volgende aan. Allereerst blijkt uit de documenten die zijn overgelegd wel degelijk dat er sprake is van een strafrechtelijke vervolging wegens (toegedicht) Gülenisme. Verder werpt verweerder onterecht tegen aan eiser dat hij met elkaar tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd tijdens het Dublingehoor en nader gehoor in de onderhavige procedure. In het nader gehoor heeft eiser een toelichting gegeven en hiermee voldoende opgehelderd dat hij is veroordeeld voor hele andere zaken in andersoortige procedures. In dit kader heeft verweerder bovendien onvoldoende rekening gehouden met de concentratieproblemen van eiser. Eiser heeft immers een verklaring overgelegd van een Turkse arts waaruit blijkt dat hij ADHD heeft. Ook kan eiser zich niet verenigen met de overwegingen van verweerder dat eiser zijn vrees zou hebben gebaseerd op niet-gesubstantieerde vermoedens. Tot slot werpt verweerder eiser ten onrechte tegen dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Italië en dat dit bijdraagt aan de ongeloofwaardigheid van de stelling dat eiser Turkije heeft verlaten omdat hij vrees voor vervolging heeft vanwege toegedicht Gülenisme. Het is namelijk begrijpelijk dat hij geen asiel in Italië heeft aangevraagd, gelet op de schrijnende omstandigheden in Italië omtrent de asielopvang.
Ten aanzien van het tweede relevante element voert eiser aan dat hij zijn activiteiten op social media wel degelijk heeft onderbouwd. Dit blijkt uit de screenshots die zijn overgelegd. Verder erkent eiser dat hij slordig heeft verklaard over de activiteiten. Verweerder heeft echter ook hier ten onrechte geen rekening gehouden met de concentratieproblemen van eiser. Tot slot heeft verweerder onterecht overwogen dat de Turkse autoriteiten niet op de hoogte zijn van de activiteiten van eiser op social media. Eiser wordt immers strafrechtelijk vervolgd. Verder voert eiser aan dat verweerder had moeten motiveren waarom aan eiser niet het voordeel van de twijfel is gegund. Eiser heeft namelijk oprechte inspanningen geleverd om zijn aanvraag te onderbouwen. Dit blijkt uit het overgelegde bewijsmateriaal en de uitgebreide verklaringen. Tot slot is gelet op hetgeen is aangevoerd de asielaanvraag onterecht kennelijk ongegrond verklaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Problemen wegens activiteiten op social media
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser problemen ondervindt wegens activiteiten op social media. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser eerst heeft verklaard dat hij tot op heden anti-Erdogan posts plaatst. [1] Later verklaart eiser dat hij op dit moment geen activiteiten op social media verricht. [2] Eiser erkent dat dit slordig is geweest, maar vindt dat hem dit niet mag worden tegengeworpen gelet op zijn concentratieproblemen. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van de Turkse arts niet blijkt dat eiser vanwege deze diagnose niet in staat is om consistent over levensgebeurtenissen of over persoonlijke onderwerpen te praten. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat de overgelegde berichten oud zijn en het meest recente bericht dat door eiser is overgelegd dateert van 2017. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat uit de screenshots die eiser heeft aangeleverd niet blijkt dat eiser zeer kritisch is geweest over president Erdogan, omdat eiser het bijvoorbeeld heeft over een valse tuinman en de prijs van abrikozen en pruimen. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder onterecht overweegt dat uit niets blijkt dat de Turkse autoriteten op de hoogte zijn van eisers activiteiten op sociale media, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Turkse autoriteiten op de hoogte zijn van eisers activiteiten op sociale media. Zo blijkt niet uit de documenten die eiser heeft overgelegd dat zijn vervolging te maken zou hebben met zijn activiteiten op social media. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor verklaard dat hij geen concrete aanwijzingen heeft waaruit blijkt dat zijn vervolging hiermee te maken heeft. Eisers stelling dat hij in het bijzonder in de negatieve aandacht van de autoriteten staat omdat hij Koerd is, volgt de rechtbank niet. Niet is gebleken dat eiser vanwege zijn etniciteit problemen heeft ondervonden. Daarbij komt dat eiser tijdens het nader gehoor tweemaal heeft verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit.
Problemen wegens (toegedicht) Gülenisme
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden en voldoende heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn problemen wegens (toegedicht) Gülenisme zijn. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat de documenten die eiser heeft overgelegd niet duiden op een strafrechtelijke vervolging wegens (toegedicht) Gülenisme, omdat de tenlastelegging ziet op illegale weddenschappen en gokmisdrijven, ontheffing uit publieke functie, confiscatie van bezit in verband met een strafbaar feit en recidive. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat de eerdere vervolgingen gingen om incassozaken, maar niet om strafzaken. Artikel 58/9 in de tenlastelegging ziet echter op veelplegers en leden van een criminele organisatie. Dat verweerder in dit geval een te zware bewijslast hanteert, volgt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft met zijn verklaringen en overgelegde documenten niet aannemelijk gemaakt dat de ten laste gelegde artikelen 220/2 en 220/7 in dit geval aangehaald zijn in verband met (toegedicht) Gülenisme. Eiser heeft immers in dit kader niet aannemelijk gemaakt dat hij niet betrokken is geweest bij commune delicten. Eisers betoog dat hij niet weet waarom hij wordt vervolgd en dat uit het ambtsbericht blijkt dat vermeende Gülenisten veelal worden veroordeeld op grond van deze artikelen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende hoeven vinden voor een ander oordeel. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerder het al ongeloofwaardig mogen achten dat vanwege zijn politieke activiteiten in de negatieve belangstelling staat. De verwijzing naar de vervolging van [naam] , die op nummer 26 genoemd staat in de tenlastelegging, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de nieuwsartikelen blijkt enkel dat zij net als eiser wordt verdacht van het behoren tot een criminele organisatie en niet wegens (toegedicht) Gülenisme. Het enkele feit dat eiser op de lijst staat zonder een nadere duiding is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser zelf stelt dat hij geen Gülenist is en dat verweerder, gelet op de marginale activiteiten van eiser, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het niet geloofwaardig is dat een er reële vrees is voor toegedicht Gülenisme.
6.2.
Indien en voor zover eiser zal worden veroordeeld wegens het plegen van een commuun delict, is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser wegens de detentieomstandigheden in Turkije al een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Uit de aangehaalde bronnen kan niet worden opgemaakt dat iedereen die in Turkije in detentie verblijft een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Het is dus aan eiser om dat in zijn specifieke geval aannemelijk te maken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser dar niet in is geslaagd. Daarbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat de aangevoerde misstanden met name zien op de situatie van veroordeelde Gülenisten. Hier is gelet op het voorgaande geen sprake van.
6.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij zijn conclusie over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser heeft mogen betrekken dat eiser op essentiele onderdelen van zijn asielrelaas tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. In het Dublin gehoor heeft eiser immers verklaard dat hij een straf heeft gekregen en er meerdere zaken tegen hem aangespannen zijn, terwijl hij in het nader gehoor verklaard dat er geen straf is opgelegd en dat hij niet is veroordeeld. Weliswaar heeft eiser in deze procedure een verklaring hiervoor gegeven, maar verweerder heeft deze verklaring als onvoldoende mogen bestempelen omdat het op de weg van eiser had gelegen om in de correcties en aanvulling in het Dublingehoor al te verduidelijken hoe het nu precies zat. De stelling van eiser dat dit niet aan hem had mogen worden tegenworpen, omdat hij concentratieproblemen heeft volgt de rechtbank, gelet op hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van de verklaring van de arts, niet.
6.4.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij tijdens zijn verblijf in Italië van november 2021 tot maart 2022 geen internationale bescherming heeft gevraagd. Dat de opvangvoorzieningen daar mogelijk onvoldoende zouden zijn ten tijde van belang, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
Kennelijk ongegrond
7. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder de aanvraag van eisers als kennelijk ongegrond heeft mogen afdoen. Verweerder heeft gelet op hetgeen hierboven onder punt 5 en 6 is overwogen over de tegenstrijdige verklaringen, de aanvraag op goede gronden kennelijk ongegrond verklaard. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10 Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verslag nader gehoor, p. 17.
2.Verslag nader gehoor, p. 23.
3.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw.