ECLI:NL:RBDHA:2024:10641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Azerbeidzjaanse nationaliteit heeft, was op 19 juni 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 3 juli 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had geen geldig visum bij zijn binnenkomst in Nederland en had geen gevolg gegeven aan eerdere verplichtingen om Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, feitelijk juist waren. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank vond dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij stappen had ondernomen om zijn terugkeer te realiseren. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25725

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist in beroep alle zware aan de maatregel gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij weliswaar niet in het bezit was van een visum, maar hij kwam Nederland binnen als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Zware grond 3c kan hem ook niet worden tegengeworpen omdat hij proactief stappen heeft ondernomen om Nederland vrijwillig te verlaten. Hij was van plan om een auto te kopen waarmee hij kon uitreizen, maar hij is toen opgelicht. Tot slot stelt eiser dat hij enkel heeft verklaard te vrezen voor wat hem zal overkomen in Azerbeidzjan als hij terugkeert. Hij wil terugkeren naar Rusland of Turkije.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3a volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. Eiser was bij zijn eerste binnenkomst in Nederland niet in het bezit van een geldig visum. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Ook de zware grond 3c is feitelijk juist. Eiser heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen en heeft geen gevolg gegeven aan zijn verplichting om terug te keren naar Azerbeidzjan. Niet is aangetoond dat hij stappen heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Azerbeidzjan te realiseren. De zware grond 3i is ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft meermaals verklaard niet te willen terugkeren naar Azerbeidzjan, zo ook ter zitting. Hij heeft daarmee te kennen gegeven geen gevolg te willen geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Die verplichting ziet immers op een terugkeer naar Azerbeidzjan, niet naar Turkije of Rusland. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat hij te kennen heeft gegeven vrijwillig te willen vertrekken, wat aanleiding had moeten geven om een lichter middel toe te passen. Hij is bereid om zelf te vertrekken, alleen niet naar Azerbeidzjan. Dit heeft hij ook in het vertrekgesprek op 20 juni 2024 nogmaals verklaard. Verder meent eiser dat hem veel onrecht is aangedaan sinds hij in bewaring is gesteld. Hij meent te worden behandeld als een crimineel. Eiser is daarom ook in hongerstaking gegaan. Hij begrijpt ook niet waarom hij wordt behandeld als een willekeurige asielzoeker, terwijl hij een derdelander uit Oekraïne is.
6. Gelet op het voorgaande is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. De enkele verklaring van eiser dat hij bereid is om terug te keren naar Turkije of Rusland doet daar niet aan af. Voor zover eiser stelt dat hij dezelfde behandeling zou moeten krijgen als een derdelander uit Oekraïne, dient hij een daartoe strekkende aanvraag om tijdelijke bescherming in te dienen. Eisers stelling dat hij onterecht wordt behandeld sinds hij in bewaring is gesteld, raakt niet de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van beklag in het detentiecentrum en dat dit tot niets heeft geleid.
Voortvarend handelen
7. Eiser stelt dat verweerder voortvarender had moeten handelen, omdat verweerder beschikt over zijn paspoort.
8. Eiser is op 19 juni 2024 in bewaring gesteld. Uit het dossier blijkt dat op diezelfde dag al de vluchtgegevens bekend zijn geworden, te weten een vlucht naar Baku op 5 juli 2024. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.