In deze zaak heeft eiser op 18 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 2 november 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 6 mei 2024 de asielaanvraag van eiser alsnog ingewilligd. De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij het beroep handhaaft, maar hij heeft hierop niet gereageerd. Gelet op artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank zonder zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiser, volgens artikel 6:20, derde lid, van de Awb, in zoverre geen procesbelang meer. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Desondanks heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser terecht beroep heeft ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten moet worden veroordeeld. De proceskosten worden vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan op 10 juli 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.