ECLI:NL:RBDHA:2024:10704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.13512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ecuadoraanse eiser op basis van ongeloofwaardige verklaringen en onvoldoende bewijs voor bescherming door lokale autoriteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 april 2024, wordt het beroep van een Ecuadoraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die meerdere keren in Ecuador is beroofd en bedreigd, heeft op 7 maart 2024 zijn asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 21 maart 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met het argument dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan krijgen van de Ecuadoraanse autoriteiten.

De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 april 2024. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser over de bedreigingen op zijn werk ongeloofwaardig zijn en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie hem zou uitsluiten van bescherming door de lokale autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat het aan de eiser is om aan te tonen dat hij geen bescherming kan krijgen, en dat de overgelegde landeninformatie niet specifiek genoeg is om zijn claims te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13512 (beroep)
NL24.13513 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna; eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Ecuadoraanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1992. Hij heeft op 7 maart 2024 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 maart 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is hiertegen in beroep gegaan en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in de periode tussen september 2023 en januari 2024 vier keer beroofd door steeds verschillende daders. De laatste keer heeft eiser één van de daders aangewezen aan de politie. Anderhalve week later kwam eiser deze man weer tegen in de bus, waarbij eiser door deze man is mishandeld. Een paar dagen later kwam deze man naar het werk van eiser en heeft hij eiser bedreigd. Dit was voor eiser de aanleiding om ontslag te nemen en naar Nederland te vluchten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2) de berovingen tussen september 2023 en januari 2024;
3) de bedreiging op het werk van eiser.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de eerste twee elementen geloofwaardig zijn maar het derde element niet. Wat betreft het tweede element stelt verweerder zich op het standpunt dat deze problemen niet zwaarwegend genoeg zijn om te leiden tot vluchtelingschap. Verder stelt verweerder zich hierover op het standpunt dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich voor bescherming wendt tot de lokale autoriteiten van Ecuador. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Had verweerder eiser het voordeel van de twijfel moeten geven en het derde element geloofwaardig moeten achten?
5. Eiser stelt dat hij het voordeel van de twijfel moet krijgen ten aanzien van de aspecten van zijn asielrelaas die niet geloofwaardig zijn geacht en hij niet met stukken heeft kunnen onderbouwen. Eiser stelt dat hij wel de nodige inspanning heeft verricht en bevredigende verklaringen heeft gegeven.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is in de eerste plaats aan de vreemdeling om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Verder volgt uit het zesde lid, onder c, van artikel 31 van de Vw [1] dat een vreemdeling het voordeel van de twijfel krijgt indien zijn verklaringen samenhangend en aannemelijk zijn. Dit volgt ook uit het vijfde lid, onder c, van artikel 4 van de Definitierichtlijn. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het voornemen op het standpunt kunnen stellen dat eiser onlogisch heeft verklaard over de bedreiging op zijn werk. Zo heeft eiser niet inzichtelijk weten te maken waarom de dader twee uur zou reizen naar het werk van eiser om hem vervolgens één keer te bedreigen en daarna weer weg te gaan. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt hoe de dader te weten is gekomen waar eiser werkt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de verklaring van eiser dat de dader hem misschien heeft achtervolgd, [3] gebaseerd is op speculaties. Verder heeft eiser verklaard dat hij vreesde vermoord te worden door deze man maar anderzijds ook dat hij in de dagen na de bedreiging nog naar zijn werk is gegaan en daarna pas ontslag heeft genomen. [4] Verweerder heeft deze verklaringen van eiser niet ten onrechte onaannemelijk geacht en eiser dus ook niet het voordeel van de twijfel hoeven geven. Dat andere verklaringen van eiser wel geloofwaardig zijn geacht, doet hier niets aan af.
Mag verweerder van eiser verwachten dat hij zich eerst tot de lokale autoriteiten wendt?
6. Eiser stelt verder dat hij geen bescherming kan krijgen van de lokale overheid en dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat hij wel bescherming kan krijgen in Ecuador. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser informatie overgelegd van de Inter-American Commission on Human Rights, Freedom House en ACAPS. Daarnaast heeft eiser verwezen naar een aantal nieuwsartikelen van onder andere de NOS. Volgens eiser blijkt uit deze landeninformatie dat het onredelijk is om van eiser te verwachten dat hij aangifte doet en daarmee bescherming zoekt bij de lokale autoriteiten voor toekomstige problemen. Volgens eiser is het daarmee aan verweerder om aannemelijk te maken dat hij wel bescherming kan krijgen in Ecuador. Dit geldt volgens eiser temeer nu verweerder geen landenbeleid heeft over Ecuador en dus ook niet heeft onderzocht of eiser bescherming kan krijgen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Het feit dat er geen landenbeleid is ten aanzien van Ecuador maakt volgens de rechtbank niet dat de bewijslast bij verweerder ligt. Het uitgangspunt is immers dat eiser bescherming kan krijgen van de lokale autoriteiten. Het is aan eiser om dit uitgangspunt te weerleggen. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde landeninformatie niet ziet op de situatie van eiser. De overgelegde landeninformatie ziet namelijk vooral op de problemen die de Ecuadoraanse overheid heeft met drugs- en bendegeweld. Uit de landeninformatie blijkt niet dat eiser geen bescherming kan krijgen voor de door hem gestelde problemen, namelijk berovingen en bedreigingen. Hierbij is van belang dat eiser niet heeft gesteld dat hij te maken heeft gehad met drugs- of bendegeweld. Verweerder heeft hierbij ook mogen betrekken dat eiser geen aangifte heeft gedaan van de berovingen of de bedreiging. Eiser heeft weliswaar een aangifte uit 2019 overgelegd maar verweerder heeft hier terecht geen waarde aan gehecht omdat deze aangifte geen betrekking heeft op de problemen die eiser in zijn asielrelaas naar voren heeft gebracht als reden voor zijn vlucht. Verder heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij bij de vierde beroving ter plekke hulp heeft gekregen van de lokale politie. [5] Eiser heeft hierover verklaard dat een politieagent een van de daders heeft geboeid en naar de politieauto heeft gebracht. Dat de politie de dader uiteindelijk niet heeft gearresteerd [6] betekent niet dat er geen hulp is geboden of dat eiser geen bescherming kan krijgen. Verweerder merkt hierover terecht op dat eiser ook geen aangifte heeft gedaan tegen deze dader. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over de redenen waarom hij geen aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser noch met de overgelegde landeninformatie noch met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan vragen bij de lokale autoriteiten of dat dit bij voorbaat kansloos is.
Heeft verweerder de asielaanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond?
7. Eiser stelt tot slot dat het feit dat hij naar Nederland is gereisd met een vals paspoort er niet toe zou moeten leiden dat de aanvraag kennelijk ongegrond is. Eiser doet in dit kader een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Eiser stelt dat hij niet wist dat zijn paspoort vals was en dat de gevolgen hiervan voor hem onevenredig bezwarend zijn.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Op grond van het eerste lid, onder c, van artikel 30b van de Vw kan verweerder een asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond indien de vreemdeling valse informatie heeft verstrekt over zijn identiteit of nationaliteit. Verweerder kon zich op het standpunt stellen dat eiser wist of behoorde te weten dat zijn Spaanse paspoort vals was nu hij dit op illegale wijze heeft verkregen en eiser niet de Spaanse nationaliteit heeft. De rechtbank wijst er ter overvloede nog op dat verweerder ook een tweede grond heeft genoemd voor het afwijzen van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond. Op grond van het eerste lid, onder d, van artikel 30b van de Vw kan verweerder de asielaanvraag ook afwijzen als kennelijk ongegrond indien de vreemdeling zich heeft ontdaan van zijn identiteits- of reisdocument. Eiser heeft verklaard dat hij zijn originele paspoort heeft ingeleverd bij de persoon die hem zijn valse paspoort heeft verstrekt. [7] Deze grondslag heeft eiser niet betwist en dus heeft verweerder de aanvraag ook op grond hiervan mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Nu de rechtbank heeft beslist op het beroep, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopig voorziening daarom af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Zie pagina 19 van het nader gehoor van 17 maart 2024.
4.Zie pagina 18 en 19 van het nader gehoor van 17 maart 2024.
5.Zie pagina 6 van het nader gehoor van 17 maart 2024.
6.Zie pagina 17 van het nader gehoor van 17 maart 2024.
7.Zie pagina 7 van het aanmeldgehoor van 11 maart 2024.