In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 april 2024, wordt het beroep van een Ecuadoraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die meerdere keren in Ecuador is beroofd en bedreigd, heeft op 7 maart 2024 zijn asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 21 maart 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met het argument dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan krijgen van de Ecuadoraanse autoriteiten.
De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 april 2024. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser over de bedreigingen op zijn werk ongeloofwaardig zijn en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie hem zou uitsluiten van bescherming door de lokale autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat het aan de eiser is om aan te tonen dat hij geen bescherming kan krijgen, en dat de overgelegde landeninformatie niet specifiek genoeg is om zijn claims te onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.