ECLI:NL:RBDHA:2024:10878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. Esen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 21 juni 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring aan de eiser was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar de eiser aanwezig was, maar zijn gemachtigde niet. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De eiser had niet betwist dat hij zich niet aan de Vreemdelingenwetgeving had gehouden en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije was, ondanks de stelling van de eiser dat de Algerijnse autoriteiten geen laissez passer zouden verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring de maatregel konden dragen en dat er geen aanleiding was om het beroep gegrond te verklaren.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 juli 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.26157
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. T. Esen),
en
de Minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorgangers), de minister (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Zijn gemachtigde is met bericht van verhindering niet verschenen. Als tolk is verschenen
I. Zyad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en
zaaknummer: NL24.26157
2
eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dan ook dragen.
4. Eiser stelt dat het zich op zijn uitzetting naar Algerije ontbreekt. Hij voert daartoe aan dat hij van twaalf andere Algerijnse vreemdelingen die in april 2024 in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, weet dat de Algerijnse autoriteiten voor die personen tot op heden geen laissez passer (lp) hebben afgegeven. Volgens eiser blijkt hieruit dat ook ten behoeve van zijn uitzetting geen lp zal worden verstrekt.
5. Deze beroepsgrond faalt. Ten eerste heeft eiser zijn stelling over de twaalf Algerijnse vreemdelingen niet onderbouwd of geconcretiseerd. Als van de juistheid van deze stelling al zou moeten worden uitgegaan, dan geldt ten tweede dat hieruit niet kan worden afgeleid dat het zicht op de uitzetting van eiser naar Algerije ontbreekt. In beginsel werken de Algerijnse autoriteiten mee aan de uitzetting van vreemdelingen die uit dat land komen. De Algerijnse autoriteiten hebben in ieder geval niet aangegeven dat zij in het geval van eiser niet tot verstrekking van een lp zullen overgaan. Dat er op andere lp-aanvragen uit april 2024 nog niet is beslist, is onvoldoende voor de veronderstelling dat de lp-aanvraag van eiser van 10 mei 2024 niet zal worden gehonoreerd.
6. Voor zover de maatregel ambtshalve moet worden getoetst, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024 door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
zaaknummer: NL24.26157
3
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
09 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.